De gemeente Hof van Twente kenmerkt zich door de aanwezigheid van een groot aantal prachtig onderhouden havezaten. Veel van deze havezaten dateren uit de 17de eeuw. Van sommige is bekend dat op die plek vele eeuwen daarvoor al een burcht heeft gestaan. Meestal op een strategische plaats gebouwd, zoals het Huis te Diepenheim en de borg van de graven van Goor. De borg was gebouwd op een hoogte achter het huidige Schild, dat in de 13de eeuw werd opgehoogd en voorzien van een gracht met wallen en drie poorten. Enkele van deze verdedigingswerken zijn uitgegroeid tot een havezate, maar van veel burchten uit de Middeleeuwen resten alleen nog maar sporen. De meeste havezaten waren oorspronkelijk boerenerven, die als leengoed in bezit kwamen van de borgmannen. Sommige zijn ontstaan uit de brandvrije stenen "spiekers", opslagplaats voor het gedorste koren en gelegen op ronde omgrachte heuveltjes.
Hoge bestuurlijke functies
Nadat de Spanjaarden uit Twente waren verdreven kregen deze
gebouwen geleidelijk een andere functie. Aan het bezit van een
havezate werden allerlei hoge bestuurlijke functies verbonden, mits
men was toegelaten tot de Ridderschap van Overijssel. De
belangrijkste was die van drost van één van de drie drostambten
Salland, Twente en Vollenhove. Soms kocht een edelman een havezate
voor zijn zonen, om zodoende meer invloed te krijgen in het
provinciale bestuur.
In een lijst van havezaten uit 1663 van Gerrit van Rhemen tot
Rhemenshuizen komen de volgende havezaten voor. Uit de richterambt
Kedingen: Stoevelaer, Weldam, Weghdam, Oldenhof, Elssen of Effinck,
Oosterhof, Bevervoorde, Grimbergen, Eversberg en Scherpenseel. In
Delden: Twickelo, Haghmole, Hengelo, Oldemole, Bakenhagen en
Dubbelinck en in Diepenheim Nienhuys, Diepenheym, Warmelo en
Peckedam. Hekeren in het kerspel Goor en Westerflier in de
buurschap Stokkum hadden slapende rechten; de families waren niet
hervormd of gereformeerd. Ook Olidam wordt om die reden niet
vermeld. Kevelham ontbreekt op deze lijst omdat het op dat moment
eigendom was van de heer van het Nijenhuis in Diepenheim.
Ridderschap
Oorspronkelijk werd de Ridderschap samengeroepen door de landsheer, de bisschop van Utrecht en later de stadhouder namens de koning. Vanaf 1578 kwam het college op eigen gezag bijeen. Samen met de steden Deventer, Kampen en Zwolle vormden de ridders het bestuur van Overijssel. Wilde men geadmitteerd (toegelaten) worden tot het Ridderschap, dan moest men aan een aantal eisen voldoen. De belangrijkste waren dat men van riddermatige geboorte moest zijn, dat men in het bezit moest zijn van een gekwalificeerde havezate, "adelycke betimmert", dat men voldoende gegoed moest zijn (de havezate moest tenminste een waarde van f 25.000,‒ vertegenwoordigen) en belijdend lidmaat van de gereformeerde kerk. In 1795 kwam een einde aan het bestuur van Ridderschap en Steden over het gewest Overijssel. Vanaf toen werden vertegenwoordigers gekozen en was het bezit van een havezate niet langer een vereiste om een politiek ambt uit te oefenen. Wel was er nog een rol voor de edelen, een door koning Willem I nieuw gecreëerde ridderschap. Provinciale Staten werden samengesteld uit vertegenwoordigers van de adel, de steden en de landelijke stand. Maar de grondwetswijziging van 1848 maakte definitief een eind aan deze standenvertegenwoordiging.
Statige buitenplaatsen
Veel van deze edelmanswoningen groeiden in de loop van de 17de en 18de eeuw uit tot statige buitenplaatsen met prachtige tuinen. De invloed van de bekende architect Philip Vingboons is ook in deze streek duidelijk zichtbaar. Weldam, het Huis te Diepenheim en het Nijenhuis waren van oorsprong strakke classicistische gebouwen zonder torens en zonder overdaad aan ornamenten. Ook het Wegdam en het Westerflier hebben een rechthoekig grondplan en sobere gevels. Pas in de 19de eeuw werden veel van deze huizen uitgebreid met torens. Twickel bij Delden werd uitgebreid met één toren en het Nijenhuis bij Diepenheim kreeg twee torens aan de voorzijde en een breed bordes. Weldam werd aan de achterzijde uitgebreid met twee torens en aan de voorzijde met een zware vierkante toren en een ranke achtkantige toren. Meer en meer werd gezocht naar privacy en luxe voor de bewoners. Begin 20ste eeuw werd het Nijenhuis aan de achterzijde nog eens met twee vleugels uitgebreid en om het comfort in huis te vergroten werd voor mevrouw een Lodewijk XVI-salon ingericht en voor de graaf een gobelinkamer in Lodewijk XIV-stijl, de latere eetkamer. In Twickel ging de eetkamer lijken op een diningroom in Engelse feodale stijl en werden de overige vertrekken betimmerd. Ook voor de tuinen werden architecten aangetrokken en ontstonden er Engelse landschapstuinen en prachtige tuinen in Franse stijl.