Op dit bankje in het aloude Stokkum zijn in de loop der tijd, op een rustig moment van de dag, de nodige verbintenissen voor het leven gesmeed. Niemand zal op dat moment gedacht hebben aan de historische plek waarop één en ander werd beklonken. Dit bankje staat namelijk op het laatste stukje grond dat nog eigendom is van de marke Stokkum, nabij de plek waar in vroeger tijden de markevergaderingen werden gehouden. Een tastbare herinnering aan een tijd waarin de markebesturen het wel en wee op het platteland bepaalden.
Eerste bewoning
De eerste landbouwers in ons gebied hielden bij hun zoektocht naar een gunstige vestigingsplaats uiteraard rekening met de bodemgesteldheid. Uiteindelijk werden de dekzandruggen, met het benodigde open water in de directe omgeving, als de meest ideale plekken beschouwd. Boerderij en bouwakker op de hoge grond werden privébezit, terwijl de niet in cultuur gebrachte woeste gronden in de buurt, bestaande uit bos, wilde weiden, heide, moeras en veengrond, als gemeenschappelijk bezit werden gezien. Door de bevolkingsgroei belandde men vroeg of laat echter bij grond die door de naastliggende buurschap als hun domein werd beschouwd. Dit vormde de aanleiding om gezamenlijk een grens vast te stellen. Deze begrenzing in de 12de en 13de eeuw is het begin van de markevorming geweest.
Ontstaan marken
De marke vormde de basis van de boerensamenleving. De organisatie richtte zich allereerst op reglementering van het grondgebruik. Tot haar taak behoorden later ook de functies die tegenwoordig door gemeente en waterschap worden uitgeoefend. Binnen het markegebied lagen de erven die vanouds bestonden en dus een aandeel hadden in de onverdeelde woeste grond. Men noemde dat gewaarde boerderijen. Het aantal waren bleef door de eeuwen heen gelijk; wel konden ze opgesplitst worden in halve of kwart waren. Die waren gaven gebruiksrechten op de gemeenschappelijke gronden, zoals: laten weiden van vee, oogsten van hooi, steken van turf, maaien van plaggen en kappen van bomen. De bewoners van de marken vielen in verschillende groepen uiteen. De eigenaren van de gewaarde erven konden zowel zogenaamde eigenerfde boeren zijn als edellieden of geestelijke instellingen. Daaronder stonden de meiers, hoveniers of huislieden als pachters van de gewaarde erven. Onderaan de maatschappelijke ladder stonden de kotters, brinkzitters of katers: bewoners van kleine boerderijtjes of hutten. De kotters hadden juridisch geen aandeel in de gemeenschappelijke gronden. Toch kregen ze in de loop der tijd, als men markegronden aankocht of pachtte, beperkte rechten toegewezen.
Markebestuur
Het bestuur van de marke stond onder leiding van de
holtvester of erfmarkerichter, een meestal
erfelijke functie die verbonden was aan een bepaalde boerderij of
havezate. Overige bestuursleden, assessoren of
keurnoten genoemd, waren vertegenwoordigers van de
eigenaren van de belangrijkste boerderijen. Voor het dagelijks
beheer van de marke werden de bewoners ingeschakeld in de functie
van onder andere gezworene (toezicht op handhaven
markeregels), setter (toezicht op financiën),
vlierwachter (toezicht op steken van schadden),
schutter (toezicht op weiden van vee), en markebode
(manusje van alles). De marken vormden eeuwenlang het laagste,
bijna zelfstandig opererende, bestuursorgaan, vergelijkbaar met de
tegenwoordige gemeenten. Een aantal marken vormde samen een
gericht; in ons gebied de richterambten Delden, Diepenheim en
Kedingen, waartoe Goor en Markelo behoorden, terwijl allerlei
gerichten samen het drostambt Twente vormden. In het gebied van de
tegenwoordige gemeente Hof van Twente opereerden vroeger de marken:
Markelo, Stokkum, Herike, Elsen, Diepenheim, Markvelde, Delden,
Deldenerbroek, Grote Boermarke, Wiene en Kotwijk, Bentelo en
Hengevelde.
Vanaf de Franse tijd stimuleerde de overheid dat de marken
ontbonden zouden worden en de gemeenschappelijke gronden
geprivatiseerd, zodat ze effectiever benut zouden worden. Toch
duurde het nog tot het midden van de 19de eeuw voor de meeste
marken definitief waren opgeheven.