Rond 1300 ontstonden in de parochie Hockesberghe
markenorganisaties die eeuwenlang een cruciale rol zouden spelen op
het platteland. Die marken werden opgericht door de boerenbevolking
die in verspreide groepen woonde bij de in cultuur gebrachte essen
en kampen. Het waren belangengemeenschappen om samen het gebruik te
regelen van de nog niet in cultuur gebrachte gronden. De namen van
de marken leven voort in buurschappen en kerkdorpen: Honesch,
Langelo, Brammelo, Holthuizen, Eppenzolder, Stepelo, Buurse en
Boekelo (deel van St. Isidorushoeve).
Aangenomen wordt dat de bevolkingsgroei in de tweede helft van de
13de eeuw aanleiding is geweest om marken te gaan vormen. Het woord
marke komt van het Latijnse marca, wat staat voor
merkteken, grens of begrensd gebied. Die grenzen werden aangegeven
door palen of stenen (loakpöale of loaksteene).
Rechten en plichten van de markegenoten werden aanvankelijk
mondeling overgeleverd. Vanaf het jaar 1400 werden ze op schrift
gesteld in de markeboeken. Dit markerecht bevatte bepalingen
omtrent het bestuur, het kiezen van gezworenen en het stemrecht. Er
waren verder talrijke bepalingen over het hakken en sprokkelen van
hout, het gebruik van de heide, turfsteken, plaggen maaien,
verzamelen van eikels, aanplanten van jonge bomen, onderhoud van
omheiningen, veedrift, schutten (inbeslagname) van niet in deze
marke thuishorend vee en het houden van schapen, varkens, ganzen en
bijen. Tot de zaken die de marke aangingen, behoorden later ook het
onderhoud van wegen, waterlopen en veedrinkplaatsen, veediefstal en
het begraven van dode dieren. De zorg voor een markeschool en
benoeming van een schoolmeester hoorden er ook nog bij.
Holting
Al deze zaken kwamen aan de orde in de markevergadering, de holting of holtinck. Zo'n holting werd vooraf bij kerckenspraecke afgekondigd. Meestal deed de koster dat voor de aanvang van de kerkdienst vanaf de kansel, of na de dienst vanaf een verhoging naast de kerkdeur. De holting stond onder leiding van de markerichter of holtrichter. Vaak was hij de belangrijkste grondbezitter. Die functie van markerichter was in adellijke families soms erfelijk of gebonden aan een bepaalde boerderij. De besluiten werden vastgelegd in de markeboeken. Alleen de eigenaren van de boerderijen of degene die met een erve was beleend hadden stemrecht in de markevergadering. Hoeven die aan een landheer toebehoorden werden soms bewoond door horigen, later door pachters. Het stemrecht berustte dan bij de landheer.
Het landbouwsysteem
De woeste grond bestond uit bossen, heidevelden, veengebieden en broeklanden (drassige weidegrond) met hier en daar bosjes kreupelhout. Dit alles had een belangrijke functie in het toenmalige landbouwsysteem. Runderen, paarden en ganzen graasden in de broeklanden en op de lage heidevelden. De hoge heidevelden waren het domein van de schapen onder de hoede van een scheper met zijn hond. Turf en schadden waren de voornaamste brandstof en daarvan was in het uitgestrekte veengebied genoeg voorhanden. Van de bovenste humusrijke laag van de heidevelden en broeklanden werden plaggen gestoken en gebruikt op de diepliggende bodem in de potstallen. De hoeven van de koeien zorgden 's nachts voor de vermenging met mest. Wanneer de plaggen hiermee waren verzadigd, werd er een nieuwe laag plaggen overheen gelegd. In het voorjaar stonden de koeien bijna met de rug tegen de zoldering. Dan was het tijd om de stal uit te mesten. De akkers werden door al die plaggenbemesting langzaam maar zeker steeds hoger. Zo ontstonden essen, waarvan er in Haaksbergen verscheidene meer dan tien eeuwen oud moeten zijn. Op de afgeplagde grond vormde zich maar heel langzaam een nieuwe humuslaag. Om een hectare bouwland vruchtbaar te houden, was wel circa 20 ha woeste grond nodig. De in cultuur gebrachte grond kon dus maximaal niet meer bedragen dan 5% van de totale oppervlakte van de marke. Wanneer dit maximum was bereikt, konden de boeren niet meer uitbreiden. Dat er via de marken strenge regels kwamen voor het gebruik van de gemene gronden, was dus gewoon een economische noodzaak.