Feestelijk versierd met groene takken kwam het treintje op 1 mei 1910 vanuit Neede aangereden. Voor de Diepenheimers was de spoorlijn heel bijzonder en daarom werd Bello bij de eerste rit feestelijk onthaald. De Harmonie speelde, de schoolkinderen zongen over "het aardige zwartje" en natuurlijk was er een toespraak van de burgemeester. De totstandkoming van deze stoomtramweg had ruim 10 jaar geduurd. De benodigde gronden moesten worden aangekocht en de tekeningen moesten worden goedgekeurd. In november 1906 besprak de gemeenteraad van Diepenheim de kruisingen met acht openbare wegen. In april 1910 liet de spoorwegmaatschappij weten dat de Haaksbergerstraat en de Ruimersdijk geen bewaakte overgangen zouden krijgen. Burgemeester Robert graaf Schimmelpenninck ging met "het spoor" praten om de maatschappij op andere gedachten te brengen. En dat lukte.
De exploitatie
De exploitatie was in handen van de NV
Locaalspoorweg-Maatschappij Neede-Hellendoorn (NH). Er was sprake
van "locaal spoor" als de snelheid niet hoger was dan 30 km per uur
en de asdruk niet hoger dan 10 ton. In 1917 is de maximumsnelheid
gesteld op 60 km. Tot 1926 werd er "onder stoom" gereden en
vanaf 1926 werd er dieselolie gebruikt. De NH bouwde in Diepenheim
een station volgens type 2. Dat betekende: op de begane grond een
plaatskaartenbureau, een hal met een loket, een wachtkamer 2de
klasse en een wachtkamer 3de klasse en op de bovenverdieping een
ruime woning voor de stationschef. De arbeiders aan de spoorlijn
woonden indertijd meestal in werkkampen. Een ploegbaas trad op als
exploitant, want in de kampen was ook jenever te koop. De arbeiders
kwamen van heinde en ver. 's Zondags bleven ze meestal in
Diepenheim en brachten veel tijd door bij café Hartgerink.
Plaatselijk belang
Overal in het land waren er in de tweede helft van de 19de
eeuw locale spoorlijnen aangelegd. Daarvan was de spoorlijn
Neede‒Hellendoorn de laatste. Die werd aangelegd op initiatief van
de textielfabrikanten. In eerste instantie voor de aanvoer van
steenkool en de afvoer van de producten van de verschillende
fabrieken. Maar ook de plaatselijke landbouw en veeteelt konden
meeprofiteren. In 1930 bouwde de Coöperatieve Aankoopvereniging CAV
naast het stationsgebouw een pakhuis met een eigen
spooraansluiting. Daar bevonden zich ook het aannemersbedrijf en de
brandstoffenhandel van de firma Koop, het timmerbedrijf van Kremers
en Runneboom en een veelading en veewaag. Er werden hier vooral
granen aangevoerd, maar ook kolen en veekoeken. Ook was er
veevervoer (vooral varkens) en transport van maïs voor molenaar
Reint Kroneman. Van het emplacement van Diepenheim werd hout voor
de papierindustrie en voor de mijnen in Limburg afgevoerd.
In de Eerste Wereldoorlog werd Bello meer dan eens misbruikt als
smokkeltrein. Onder andere voor het illegaal naar Duitsland
transporteren van hammen en chocolade. Vaak werd de smokkelwaar,
die van elders in de trein werd gebracht, in de Diepenheimse bossen
langs de spoorlijn uit de trein geworpen. Dan werd het spul naar
het Assinkbos bij Haaksbergen gebracht, vanwaar het over de
Nederlands-Duitse grens werd gesmokkeld.
Wel betrokken, maar weinig passagiers
Bello telde drie rijtuigen, 1ste, 2de en 3de klasse. De trein
liep vijf of zes keer per dag van Neede naar Hellendoorn vice
versa. Bovendien liep er één keer per dag nog een goederentreintje.
Er werd verwacht dat de arbeiders die in Goor emplooi vonden wel
treinforensen zouden worden. Maar dat pakte anders uit: de meeste
Diepenheimers bleven fietsen. En wie geen fiets had, bleef lopen.
Vanaf het begin bleef het reizigersvervoer op het hele traject ver
beneden de verwachtingen. Daarom werd het aantal treinen
teruggebracht en werden de haltes van onder meer Gelselaar (1925)
en Noordijk (1933) tussentijds opgeheven. Het goederenvervoer kreeg
steeds meer concurrentie van de vrachtauto. Bovendien was men in
1930 begonnen met het graven van het Twentekanaal, ook een geduchte
concurrent in de aan- en afvoer van de industrie in Twente. Bij
Goor zou een dure spoorbrug gebouwd moeten worden. Het is er niet
van gekomen. Op 14 januari 1935 werd de exploitatie van het
personenvervoer over de spoorweg Neede‒Hellendoorn beëindigd. Eén
jaar later werd ook het goederenvervoer opgeheven. Toen verdwenen
de rails weer.