Hasselt kreeg omstreeks 1252 het stadsrecht van bisschop Hendrik
van Vianden. Zelfbewust koos de jonge stad als demonstratie van
zijn nieuwe status een stadszegel met de afbeelding van een
beschermheilige, Sint Stephanus. Op oude afbeeldingen staat
Stephanus met het wapenschild van Hasselt in de hand. Genemuiden
kreeg zijn stadsrecht in 1275.
Het verkrijgen van het stadsrecht was in de Middeleeuwen een
gebeurtenis van belang. Hasselt en Genemuiden werden letterlijk
baas in eigen huis, omdat ze voortaan zelf mochten beslissen over
zaken als wetgeving, rechtspraak, belastingen en defensie. Of, in
de woorden van het stadsrecht van Hasselt: "Wij hebben gegeven
onsen lieven borgeren in Hasselt all sulcke vrijheit en macht als
andereborgere hebben." Maar er waren meer voordelen. De burgers van
Hasselt kregen bijvoorbeeld handelsprivileges, waarmee ze de
concurrentie met andere steden aankonden. De Hasseltenaren waren
trots op hun nieuwe status. Ze lieten weten: "Ghij sult gewaer
worden dat ghij met een stadt te doen heeft".
Twee steden en een dorp
Genemuiden kreeg het stadsrecht van bisschop Jan van Nassau.
Ook deze stad heeft hieraan een belangrijk deel van zijn bloei te
danken. De burgers kregen belangrijke economische voordelen: het
vis- en veerrecht, drie jaarmarkten en het vrij gebruik van alle
wegen van het land. De stad mocht bovendien allerlei regels
vastleggen in "keuren". Bijvoorbeeld voor de prijzen van goederen
en levensmiddelen, de maten en gewichten en het vissen in het
stadswater. Ook waren er regels om de veiligheid te waarborgen. Eén
ervan luidt: "Nyemant sal harnasch draegen by daege off by nachte
anders dan die gesatte (aangestelde) waeckers, by 10 pond."
Genemuiden en Hasselt behoorden tot de zogenaamde kleine steden
van Overijssel. Van deze twee had Hasselt in de Middeleeuwen iets
meer privileges en status. Maar in het belangrijkste bestuursorgaan
van de provincie, "de Ridderschap en Steden", maakten Deventer,
Kampen en Zwolle de dienst uit. Genemuiden en Hasselt konden nooit
zeker zijn van een uitnodiging voor de belangrijke vergaderingen.
Pas tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) lieten Ridderschap
en Steden zich door hen adviseren in zaken van oorlog en
vrede.
Zwartsluis is nooit een stad geweest, het bleef een dorp, maar
niet zo maar een dorp. Als vesting was het van groot belang voor de
veiligheid van de regio. Zwartsluis wilde maar al te graag als stad
worden behandeld. Misschien benoemde het daarom toch burgemeesters,
net als in "echte" steden. Ook stelde de magistraat de Sluzigers in
de gelegenheid het burgerrecht te verkrijgen, met alle voordelen
die daarbij hoorden.
Vanaf de Franse tijd (1795-1813) verloor het stadsrecht steeds
meer aan betekenis. Grote en kleine steden raakten hun privileges
kwijt en moesten zich voortaan onderwerpen aan het staatsgezag.
Voorbij was de tijd dat de steden volledig vrij hun eigen zaken
konden regelen.