Eeuwenlang hadden de burgers van een stad als Kampen een zekere
voorsprong op de bewoners van het platteland. In de stad was het
leven veiliger. Het bestuur werd naar min of meer eerlijke
rechtsbeginselen georganiseerd. Geld was er in omloop. Welvaart kon
zich ontwikkelen. Een aantal burgers werd zelfs rijk en
invloedrijk. In de stad werd aandacht besteed aan gezondheid en
welzijn. Voor alleenstaande kinderen kwamen er weeshuizen, voor
zieken ziekenhuizen, voor bejaarden bejaardenhuizen, voor gasten
gasthuizen.
Deze zorginstellingen kwamen meestal voort uit particuliere
initiatieven. Mensen werden geïnspireerd door het christelijk
geloof. Met "werken van barmhartigheid" brachten zij het geloof in
de praktijk. Kerkbestuurders en stadsbestuurders hadden het niet zo
begrepen op die initiatieven. Maar al te graag trokken zij toezicht
en beheer naar zich toe.
Heilige Geest- en Boven-Gasthuis
Kampen kende al in de middeleeuwen twee tamelijk grote
gasthuis-complexen. Het omvangrijke Heilige Geest-Gasthuis, ook
Buiten-Gasthuis genoemd, was gelegen tussen het Stadhuis en de
Nieuwe Markt. Het gasthuis komt al in 1310 in de bronnen voor. Het
werd aan het eind van de 19e eeuw afgebroken, omdat het niet meer
aan de eisen van de tijd voldeed. Aan restaureren dacht spijtig
genoeg niemand.
Het iets minder omvangrijke Sint Geertruids-Gasthuis, ook
Boven-Gasthuis genoemd, was gelegen tussen Burgwal en Boven
Nieuwstraat. Het eeuwenoude complex werd in 1895 voor de helft
vervangen door nieuwbouw, waarvan de jeugdige koningin Wilhelmina
de gedenksteen legde. De binnenplaats behield ruim een halve eeuw
nog een schilderachtig aanzien door een aantal kleine
proveniershuisjes tot zij rond 1970 ten offer vielen aan de moderne
tijd: de bouw van een modern verpleeghuis Myosotis.
De oorspronkelijke opzet om in de gasthuizen reizigers en gasten op
te vangen verdween in de middeleeuwen al spoedig uit het zicht. De
Kamper gasthuizen gingen dienen als onderkomen voor bejaarde
burgers. Op hun oude dag kochten eenvoudige burgers, die ondanks
alles toch wat spaargeld achter de hand hadden, zich door een
entreegeld kost en inwoning in het gasthuis. Zij hadden als
kostkopers ‒ ook wel proveniers genoemd ‒ een
enigszins bevoorrechte positie. Zij hadden een eigen kamer, soms
zelfs een eigen huisje binnen het complex. Zij waren vrijgesteld
van karweitjes, zoals aardappelen schillen en onderhoudsklusjes.
Burgers, die bij hun entree geen financiële bijdrage konden
leveren, werden als kostgevers in het gasthuis opgenomen, maar
moesten dan de handen uit de mouwen steken tot ze te oud of te
gebrekkig waren om nog klusjes te doen.
Vergaderingen
Minderbedeelde ouderen konden, behalve in de gasthuizen, ook terecht in particuliere opvanghuizen die door gegoede burgers waren gesticht. Deze minibejaardenhuizen droegen de naam vergaderingen. Onder toezicht van het stadsbestuur werd het beheer van de betreffende vergadering door of namens de nabestaanden in een officiële acte vastgelegd. Wanneer na verloop van tijd door gebrek aan geld of goede bestuurders het voortbestaan van de vergadering in de knel dreigde te raken, matigde het stadsbestuur zich aan vergaderingen samen te voegen, desnoods op te heffen. Van de Vergaderingen zijn tegenwoordig maar weinig sporen terug te vinden. Alleen in de Buiten Nieuwstraat is dankzij een intensieve en opvallende restauratie het gebouw van de Bethlehemsvergadering bewaard gebleven. De Brandsvergadering verleent nog altijd financiële steun aan bejaarden in Kampen.
Beheer
Het beheer van de gasthuizen was in handen van enkele zogeheten
kerkmeesters, in later tijd regenten genoemd. Zij
werden door het stadsbestuur benoemd, waaraan zij verantwoording
van hun beheer moesten afleggen. Zij kregen geen vergoeding. De
dagelijkse gang van zaken was in handen van een Vader en een
Moeder, een echtpaar zonder kinderen. Veel speelruimte hadden de
vader en moeder niet, zeker niet als het ging om het uitgeven van
geld. Er was slechts een handjevol personeel.
Aan de exploitatie van de gasthuizen, omstreeks 1850 gefuseerd tot
Verenigde Gast- en Proveniershuizen, kwamen geen overheidsfinanciën
te pas. Dankzij schenkingen en verstandig beheer beschikten de
gasthuizen eeuwenlang over de opbrengst van een omvangrijk
landerijenbezit. Deze wijze van beheer liep pas vast in de 20ste
eeuw, toen het geld zijn vaste waarde verloor als gevolg van
inflatie en prijsstijgingen.
De regenten van de gasthuizen hadden lange tijd in hun
regentenkamer een zeer waardevolle verzameling voornamelijk
16de-eeuwse schilderijen. Het is eigenlijk een wonder dat de
schilderijen de eeuwen zo goed hebben doorstaan. Omdat de regenten
er bij de nieuwbouw van 1970 geen raad meer mee wisten, werd het
hele kunstbezit aan de stad Kampen overgedragen. Sindsdien vormen
de schilderijen een belangrijk onderdeel van de exposities in het
Stedelijk Museum.