Het graven van De Dedemsvaart was uitermate belangrijk voor de bloei van vervening én scheepvaart. Tot 1895 werd het kanaal voornamelijk bevaren door kleine houten schepen tot rond de 50 ton. Ondanks de beperkte leefruimte woonden de veelal kinderrijke gezinnen doorgaans aan boord! Vanaf 1850 daalde het aantal scheepsbewegingen op het kanaal. Het aantal gepasseerde schepen in Balkbrug bedroeg toen nog 15.280. In 1870 telde men er ongeveer 12.000. De belangrijkste oorzaak hiervan was dat de schepen steeds groter werden.
Opkomst scheepswerven in Dedemsvaart
Voor de scheepvaart werden al spoedig scheepswerven opgericht
voor de bouw van nieuwe houten schepen en het onderhoud daarvan.
Moest het schip uit het water worden gehaald, dan gebeurde dat op
een langshelling: een uit het water ophellende sleepbaan
met bovenaan een kaapstander (windas met verticale stand
van de draaispil), die door een paar mannen moest worden gedraaid.
Later kwamen er hellingwagens op rails en plaatste men
lieren.
De Dedemsvaartse scheepsbouw begon aan het Rak tegenover de
uitmonding van de Langewijk (eerste begin van de veenderij). Rond
1820 werden daar kleine scheepswerfjes opgericht, zoals die van
Holvast en Mol. Mol verhuisde later naar de zuidzijde van het
kanaal, tegenover villa Arriërend. Ook bekend uit die tijd was
blokmaker Padding, die houten katrollen maakte voor de
scheepstuigage.
Door de verplaatsing van de vervening naar het oosten en het
ontstaan van een dorpskern verplaatste ook de scheepsbouw zich.
Rond 1870 waren er vijf scheepswerven bekend: Holvast, Mol, Weener
(tegenover de Markt), Reuvers (aan de Langewijk tegenover de
katholieke kerk) en Siegers (aan de Langewijk). Later zijn onder
meer de scheepswerven Swankhuisen en Mittendorff opgericht.
Metalen schepen
Tegen het eind van de 19de eeuw deed de ijzeren scheepsbouw zijn
intrede. Mittendorff was de eerste scheepsbouwer die een vergunning
kreeg om ijzeren schepen te bouwen. Al spoedig volgden Mol en
Weener. De overige werfjes verdwenen omdat het onderhoud aan de nog
varende houten scheepjes zijn langste tijd gehad had.
Omstreeks 1900 kende het dorp nog drie scheepswerven die ijzeren
schepen bouwden: Peters, Mittendorff en Mol. Vanwege geluidshinder
voor omwonenden kreeg Mittendorff zelfs een klinkverbod. Dat werd
later herroepen, maar de werf had hierdoor belangrijke orders
gemist, één van de oorzaken van haar faillissement.
Scheepswerf Peters heeft zich na de sluiting van De Dedemsvaart
gevestigd in Kampen, waar het bedrijf anno 2012 nog steeds werkzaam
is. Mol werd, vanwege het ontbreken van een opvolger, overgenomen
door Geertman, later door Wierden, die woonarken bouwde. Deze
verdween ook door de sluiting van het kanaal.
De Dedemsvaartse Onderlinge
Het kopen van een schip was ook vroeger een dure aangelegenheid. Geld lenen kon bij een vervener of een gegoede middenstander. Daar het risico van geld lenen groot was, besloten een paar Dedemvaartse geldschieters in 1860 tot het oprichten van een verzekeringsmaatschappij voor schepen. De gevraagde verzekeringssom was afhankelijk van de tonnage: een schip boven de 60 ton bijvoorbeeld moest verzekerd zijn voor 2000 gulden. Veel Dedemsvaartse schippers waren bij de Dedemsvaartsche Onderlinge Verzekering Maatschappij van IJzeren Schepen aangesloten, evenals schippers uit Kampen, Meppel, Zwartsluis en Hoogeveen. Met de sluiting van het kanaal in het vooruitzicht is de Onderlinge gefuseerd met de Eensgezindheid te Hasselt.
Varend erfgoed
Nog altijd varen er tjalken, aken en spitsen met klinkende namen als Roelofje, Salland, Janna en Johanna, ooit gebouwd op de Dedemsvaartse scheepswerven, over de Nederlandse wateren. Wat niet meer vaart, is het voormalige turfschip Avontuur, dat als museumschip de hedendaagse bezoekers uitnodigt een duik in de geschiedenis van De Dedemsvaart te maken. Maar dit schip is, jammer genoeg, niet in Dedemsvaart gebouwd.