Walvisvaart

Op naar de Noordpool

De Republiek had in de zeventiende eeuw grote behoefte aan oliën en vetten, die uit de dikke speklagen van walvissen gewonnen konden worden. Daar werden onder meer smeermiddelen, leervet, zeep en zalf, lampolie en kaarsen van gemaakt.

Nadat Willem Barentsz. in 1596 Spitsbergen ontdekte, duurde het dan ook niet lang voordat de eerste Hollandse walvisvaarders daar opdoken. Diverse Hollandse steden waren al vroeg in de zeventiende eeuw actief in de walvisvaart, maar hadden veel last van de Engelsen, die de aanwezigheid van de Hollanders daarbij niet op prijs stelden. Dit leidde ertoe dat de Hollanders zich verenigden in de Noordsche of Groenlandsche Compagnie, die van de Staten-Generaal het monopolie op de walvisvangst kreeg.

De eerste Dordtse rederijen
Pas tegen het einde van de zeventiende eeuw kreeg Dordrecht interesse in de walvisvaart. In 1679 namen twee Dordtenaren het initiatief om een walvisrederij op te richten. Het duo kon geen humor worden ontzegd: hun walvisvaarder doopten zij Sinter Klaas te Paard. Het vertrok in april van dat jaar naar de Noordelijke IJszee en had direct succes. Er werden drie walvissen gevangen en dat was meer dan genoeg om de expeditie met winst af te sluiten.

Dit stimuleerde andere Dordtse investeerders om ook een rederij op te richten. Tien personen brachten het kapitaal bijeen waarmee het fluitschip de Witte Papieren Molen voor zijneerste tocht werd uitgerust. De kapitein was dezelfde die het jaar daarvoor met Sinter Klaas te Paard was uitgevaren. En hij had wederom succes, want er werden nu maar liefst twaalf walvissen gevangen.

En zo raakten nog meer Dordtenaren geïnteresseerd in die lucratieve walvisvaart en wilden daar uit winstbejag geld in beleggen. In april 1681 vertrokken er dan ook vijf goed uitgeruste Dordtse walvisvaarders naar het hoge noorden, waaronder de Goude Ruijter, de Stad Dordrecht, de Goude Nagtegaal en het Huijs te Merwe.

De Stad Dordrecht ving in het jachtseizoen, dat van april tot september liep, zestien walvissen, een record dat hetzelfde schip het jaar daarop met eenentwintig exemplaren overtrof. Toch was het aantal van de gevangen walvissen niet de norm, want vanzelfsprekend bepaalde de grootte van een gevangen walvis de hoeveelheid spek en traan die de reis opleverde.

Werkgelegenheid
Allerlei Dordtse beroepsgroepen hadden werk aan de walvisvaart. Voor het onderhoud van de schepen waren timmerlieden, zeilmakers en touwslagers nodig en de kuipers maakten de vaten waarin het spek en de traan werden verzameld. Het was belangrijk om geschikte kapiteins aan de stad te binden.
De commandeurs die zich in Dordrecht vestigden, kregen dan ook privileges, zoals het burgerschap en voor de duur van zes jaar vrijstelling van belasting en van de plicht om deel uit te maken van de burgerwacht.

In 1685 waren er dertien Dordtse rederijen actief. Daarna ging het bergafwaarts met de walvisvaart door de Negenjarige Oorlog van de Republiek met Frankrijk (1688-1697).

Einde Dordtse walvisvaart
Gedurende de gehele achttiende eeuw waren er nog wel Dordtse reders die zich bezighielden met de walvisvaart, maar de successen uit de zeventiende eeuw werden niet meer geëvenaard. Reders als Cornelis Bax en de koopman Frank van der Schoor zouden nog geruime tijd hun schepen naar de Poolzee sturen, maar steeds vaker keerden deze leeg terug. Noodgedwongen ging men jacht maken op walrussen en robben, die naast spek ook huiden en ivoren slagtanden opleverden.

Tijdens de Bataafse Republiek kwam er een definitief einde aan de Dordtse walvisvaart, die ongeveer 125 jaar heeft bestaan.