Veel veranderingen uit de Franse tijd en daarna, tijdens het bewind van de koningen Willem I en II, betekenden voor Deventer een verlies van status, macht en prestige. De stad had vanaf de middeleeuwen haar eigen bestuur, wetgeving, rechtspraak en belastingen mogen regelen. Nu Nederland een eenheidsstaat werd met duidelijk afgebakende bevoegdheden van de lokale, provinciale en landelijke overheden, was de rol van Deventer als "vrije" stad uitgespeeld. De inrichting van het gemeentelijk bestuur, alsmede wetgeving, rechtspraak en belastingen werden uniform geregeld.
Veranderende grenzen
In 1578 had de stad Deventer wegens aan Philips II uitgeleende
gelden het schoutambt Colmschate in "pandschap en belening"
gekregen. Hierdoor mocht Deventer de landsheerlijke rechten
uitoefenen, zoals belastingheffing, rechtspraak en het benoemen van
de schout. Strikt gesproken was dit geen grenswijziging, maar in
feite werd het platteland van het schoutambt Colmschate aan
Deventer toegevoegd. Eeuwenlang heeft de stad veel profijt gehad
van dit gebied.
In 1795 werden de langs de IJssel gelegen Keizersweerden en
Stobbenweerden aan Deventer toegevoegd. In 1807 moest Deventer na
een provinciale grenswijziging afstand doen van het gebied aan de
overkant van de IJssel, maar dat gebied kwam in 1815 al weer
terug.
In 1812 ging het schoutambt Colmschate mairie (=gemeente)
Diepenveen heten. Hiermee kwam er formeel een einde aan de
rechtstreekse bestuurlijke invloed van de stad Deventer in het
schoutambt Colmschate. Het verlies van het schoutambt Colmschate
werd in de stad pijnlijk gevoeld. Daar kwam nog bij dat concurrent
Zwolle zich ontwikkelde tot hoofdstad van Overijssel. Bovendien
kreeg Zwolle ook nog eens het hoogste gerechtshof van Overijssel;
Deventer behield slechts een kantongerecht en een rechtbank. Zo
ging veel van de invloed van de eens zo machtige stad
verloren.
De mairie Diepenveen was zelfstandig, al bleef de invloed
van rijke Deventenaren via hun landgoederen groot. Ook de
bestuurders van de Deventer gasthuizen met bijbehorende talrijke
landerijen buiten de stad oefenden veel invloed uit op de mairie.
Hieraan kwam vanaf 1823 een einde toen de marken werden opgeheven.
In 1815 omvatte de mairie Diepenveen de buurschappen Diepenveen,
Averlo, Borgele, Lettele, Linde, Okkenbroek, Ortele, Essen, Rande,
Tjoene, Riele, Wechele, Weteringen, Vulik en Oxe. Tot 1826 was er
sprake van steden en schoutambten, daarna van gemeenten. Schouten
heetten voortaan burgemeesters, net als in de stad.
Inlijving van Diepenveen
Deventer was in deze tijd een benauwde veste met veel smalle straatjes. De behoefte aan gebiedsuitbreiding was groot. Dat kon alleen maar ten koste van de gemeente Diepenveen. In 1877 was er een eerste grenswijziging tussen Deventer en Diepenveen, waarbij het landgoed Brinkgreve naar Deventer ging en Diepenveen elders Deventer grondgebied kreeg. De Stobben- en Keizersweerden gingen weer terug naar de gemeente Diepenveen. In 1940 werd een eerste poging gedaan om een deel van Diepenveen bij Deventer te voegen, maar zonder succes. In 1957 gaf Diepenveen echter toestemming om op haar grondgebied 650 woningen door Deventer te laten bouwen. In 1960 gingen de Platvoet, Borgele, Keizerslanden en de Douwelerkolk en omgeving over naar Deventer. Nadat in 1968 de plannen voor een dubbelstad (de zogenoemde Sprong over de IJssel) door de minister waren afgewezen, kon Deventer niet anders dan uitbreiden in oostelijke richting. In 1972 werd het plan om Diepenveen aan Deventer toe te voegen door de Eerste Kamer evenwel afgewezen. In plaats daarvan ging de woonkern Colmschate met omgeving in 1974 over naar Deventer. Daar verrezen toen de nieuwe wijken Het Oostrik, Groot Douwel en Blauwenoord. Pas in 1999 werd de gehele gemeente Diepenveen bij Deventer gevoegd, in 2005 gevolgd door Bathmen. Meer dan ooit beschikt Deventer nu over een uitgestrekt buitengebied.