Rond het midden van de 8ste eeuw kwam de Engelse monnik Liafwin vanuit Engeland naar ons land en meldde zich in Utrecht bij abt Gregorius. Volgens traditie werd zijn Angelsaksische naam veranderd in een Latijnse: Lebuïnus. Met enkele medewerkers, onder wie Marchelmus of Marcellinus, werd Lebuïnus uitgezonden naar de IJsselstreek.
Het missioneringswerk van Lebuinus
Nadat in Huilpa (Wilp) een kapel gebouwd was, waagde Lebuinus in 768 de oversteek naar de overzijde van de IJssel, waar zich al een kleine nederzetting bevond. Hij bouwde er met hulp van bekeerlingen een klein houten kerkje, waarschijnlijk ongeveer op de plaats van de huidige Lebuïnuskerk. Saksen staken het in 770 in brand. Nadat de rust was teruggekeerd, werd het kerkje herbouwd. Lebuïnus wordt beschreven als een gedreven missionaris, die er niet voor terugdeinsde om de volksvergadering van de Saksen in het Duitse Marklo aan de Weser te bezoeken. Hij werd er met de dood bedreigd, maar wist tijdig te ontkomen. In 773 of 774 overleed Lebuïnus volgens overlevering "an de colde" in de Assenstraat te Deventer. Door de eeuwen heen bleef er sprake van een grote verering van Lebuinus.
Een hagiografie
Bisschop Altfried van Münster schreef rond 840 een hagiografie (levensbeschrijving van een heilige) over Ludgerus. Daarin staan ook enkele passages over Lebuïnus: "Op de oostelijke oever van de rivier, op de plaats Daventre, stroomde het volk toe om de prediking van de heilige man te horen. De Saksen, die toentertijd nog leefden in de duisternis van hun heidense gebruiken, brachten in hun blinde woede een leger op de been, verjoegen de christenen uit die streek en verbrandden de kerk. Toen keerde Gods dienaar Liafwinus terug naar abt Gregorius en zocht troost bij de Heer. Toen aan deze opstand een einde was gekomen en de rovers zich teruggetrokken hadden, herbouwde Gods dienaar Liafwinus de verbrande kerk en verkondigde de kudde als tevoren onvermoeibaar de heilsboodschap, tot het ogenblik waarop hij zijn kostbare ziel aan de allerhoogste herder teruggaf. Zijn lichaam werd in de herbouwde kerk begraven."
Ludgerus
Na de dood van Lebuïnus werd zijn missioneringsarbeid voortgezet door Liudger of Ludgerus, een missionaris van Friese afkomst. Toen het kerkje van Lebuinus opnieuw was verwoest, herbouwde hij de kerk en gaf ook de aanzet tot het stichten van een kapittelklooster bij de kerk. Een kapittel was een college van geestelijken, kanunniken genoemd, en hield zich bezig met de zorg voor de eredienst en het verrichten van allerlei bestuurlijke taken. In latere jaren werd het kerkelijk domein in Deventer gestaag uitgebreid.
Na de definitieve onderwerping van de Saksen door Karel de Grote in 804 werd de invloed van het kerkelijk gezag versterkt. Ludgerus werd in dat jaar de eerste bisschop van het Duitse Munster. Vanuit Deventer werd het missioneringswerk voortgezet en werden kerken gesticht. Rondom die kerken ontstonden dorpjes zoals Bathmen, Olst en Raalte. Een gemeenschap rondom zo'n kerkje wordt ook wel een kerspel genoemd.
Vroege kerkelijke kunst
Aan Lebuïnus herinneren een fraaie kelk ("Sanct Lebuyns nap") en een evangelieboek. De kelk dateert uit het begin van de 9de eeuw en is vervaardigd in de paleisschool van Karel de Grote in Aken. Hij bevat fraai bewerkt ivoor. Het zilveren montuur van de kelk dateert uit de 14de eeuw. Het Evangeliarium is een handschrift uit de Karolingische tijd. De fraai bewerkte band dateert uit de 12de eeuw en toont uit walrustand gesneden voorstellingen van de vier evangelisten. Beide kunstwerken zijn in bezit van de Broederenkerk en in bruikleen bij het Museum Catharijneconvent in Utrecht.