Door Harry de Raad
In oktober 1957 kwam de gemeenteraad van Alkmaar in besloten zitting bijeen. De vergadering was belegd om een saneringsplan voor de binnenstad te bespreken. Het was gemaakt door Wieger Bruin, stedenbouwkundig adviseur van de gemeente Alkmaar, en beoogde de kaasstad klaar te stomen voor de toekomst. Een verdubbeling van het aantal inwoners werd verwacht. Om de sterke groei te kunnen verwerken voorzag het plan in de aanleg van een ringweg rondom de binnenstad. Ook in de binnenstad moest er veel meer ruimte komen voor de auto.
'Spreker heeft de stoutmoedigheid om voor te stellen al het water liggende tussen Oudegracht en Kanaalkade te dempen' lezen we in de notulen. Wieger Bruin zag het dempen van de grachten als een natuurlijke voortzetting van verkeersbevorderende maatregelen uit vroeger eeuwen, zoals bijvoorbeeld in de 19e eeuw de aanleg van het Noordhollands Kanaal en de demping van de Laat. De grachten moesten verkeerswegen worden. Zo kon de automobilist op comfortabele wijze het hart van de oude binnenstad bereiken zonder dat er veel gebouwen gesloopt hoefden te worden. Een belangrijk onderdeel van de plannen was de aanleg van een noord-zuid verbinding dwars door de binnenstad, om de bereikbaarheid van het centrum te vergroten. Via de te dempen Voordam en het Luttik Oudorp zou het autoverkeer vanaf de Friesebrug gemakkelijk het Waagplein kunnen bereiken. Om ook vanuit het zuiden met de auto snel het centrum te kunnen bereiken moest de Mient worden gedempt, de Huigbrouwerstraat en de Hofstraat verbreed en de Baangracht gedempt. Wieger Bruin zag de Mient in de toekomst uitgroeien tot wellicht de drukste verkeersweg van de stad. Het Waagplein was in zijn ogen een uitstekende locatie voor een busstation. Omdat er geen watercirculatie meer zou zijn, kon ook het Verdronkenoord het beste maar gedempt worden.
De plannen van Wieger Bruin sloten aan op dempingsplannen uit de jaren dertig en pasten in een algemeen streven in de jaren vijftig en zestig om de Nederlandse steden te moderniseren en aan te passen aan wat men zag als een onafwendbare toekomst. De auto moest ruim baan krijgen, desnoods ten koste van het bestaande stedenschoon.
De Alkmaarse bestuurders waren verdeeld: de meerderheid, inclusief burgemeester Wytema, steunde het plan, een minderheid wilde geen radicale ingrepen in de binnenstad.
Wieger Bruin werkte zijn plannen uit in een 'Basisplan' dat in augustus 1958 door het college van B&W aan de gemeenteraad en aan het geïnteresseerde publiek ter bespreking werd voorgelegd. De plannen bleken een gevoelige snaar te hebben geraakt. Terwijl Bruin het dempen van grachten als een voortzetting van bestaand beleid beschouwde, dachten de Alkmaarders daar heel anders over. Ze zagen het als een aanslag op hun stad. De gemeente ontving een overstelpende hoeveelheid negatieve reacties, niet alleen van Alkmaarders maar ook van landelijke organisaties. In een reactie van het Ministerie van OC&W werd zelfs gesproken van een 'totale vernietiging van het bestaande stadsbeeld'. H. Ringers, de strijdbare voorzitter van de vereniging 'Oud Alkmaar', speelde een belangrijke rol in het verzet. H.J.M. Hofstee, de directeur van verzekeringsmaatschappij 't Hooge Huys liet een ezel rondlopen in de stad met een bord op zijn rug waarop te lezen stond: 'Wieger Bruin is een ezel'.
Het gemeentebestuur besefte al snel dat het plan zoals het er lag, niet uitvoerbaar was. De plannen werden bijgesteld, zelfs meerdere malen. Iedere keer bleef er meer van de bestaande toestand bewaard. Pas in 1967 was er sprake van een 'definitief' plan. Alle Alkmaarse grachten mochten blijven. Wel werden de kaden van het Luttik Oudorp verbreed, maar daar kon iedereen mee leven. Door alert te reageren bleef het historische karakter van de Alkmaarse binnenstad behouden. Een laatste herinnering aan de dempingsplannen, de grote stenen brug in de Oudegracht ter hoogte van het Groot en Klein Nieuwland, aangelegd als voorschot op de verkeersdoorbraak naar het centrum, zal binnenkort verdwijnen.
Weg met dat water...
Alkmaar was vanouds een grachtenstad. De vele waterwegen werden intensief benut: een groot deel van het verkeer verliep in vroeger tijd via het water. Minder aangenaam was de onmisbare functie van de grachten voor de afvoer van allerlei afval. Veel werd direct op de grachten geloosd, de kostbare drek ging per schuit naar het omringende platteland. In de zomer, als het waterpeil in de grachten daalde, kon het ongelooflijk stinken in de stad. Zolang de grachten nuttig waren, klaagde niemand daarover. Dat werd anders in de negentiende eeuw, toen met de opkomst van het spoor en het gemotoriseerd vervoer de grachten hun rol als verkeersaders begonnen te verliezen. Ook kreeg men meer oog voor de gezondheidsrisico's van het vaak ernstig vervuilde water.
Met het oog op de volksgezondheid dempte men in de jaren zestig en zeventig van de 19e eeuw achtereenvolgens de Korte en Lange Nieuwesloot, de Laat en de Baansloot. In de jaren negentig volgde de Geest. In de eerste helft van de vorige eeuw werd er meerdere keren fel gedebatteerd in de stad over de wenselijkheid om ten behoeve van het wegverkeer de Kooltuin en de Mient te dempen. Geen wonder dat Wieger Bruin benadrukte dat zijn plannen voortborduurden op het verleden!