Wie rondloopt in het Westfries Museum ziet ze meteen, de portretten: heren, deftig in het zwart of juist in bont kostuum. Die in het zwart dateren van kort na 1600, toen de gereformeerde godsdienst nog nadrukkelijk haar stempel drukte. De andere portretten dateren van later. De heren dragen een kanten kraag, lakense jas, pofbroek en zijden kousen. Op hun hoofd hebben ze gewoonlijk een pruik, aan hun voeten schoenen met zilveren gespen en hoge hakken. Ze kijken ernstig, het zijn regenten. In het Westfries Museum zijn ze op hun plaats, want dat was ooit zetel van de Gecommitteerde Raden, de regering van het Noorderkwartier. Het woord regent zegt wat de heren deden, regeren. Ze waren burgemeester of vroedschap, zaten in waterschapsbesturen en werden afgevaardigd naar de Staten in Den Haag; daar werd beslist over oorlog en vrede.
De regenten waren machtig omdat ze rijk waren. In Amsterdam vormden ze zelfs een gesloten stand. In West-Friesland liep het niet zo'n vaart, hoewel ook daar gold: hoe groter de stad, des te geslotener de stand. Een mooi voorbeeld biedt de Hoornse Agatha van Foreest, geboren in 1733; van het Foreestenhuis op het Grote Oost. De Foreesten waren echte adel, andere regenten deden alsof ze van adel waren, maar waren het meestal niet. Agatha's vader was bewindhebber bij de VOC, lid van de raad ter admiraliteit, Heer van Petten enzovoort, dus een machtig man. Mede om de rijkdom in de familie te houden, werd een huwelijk gearrangeerd van Agatha met achterneef Joan. Liefde kan overigens ook hebben gespeeld. Joan en Agatha kregen negen kinderen. Op haar 33ste werd Agatha weduwe. In de kracht van haar leven weigerde zij zich echter bij de eenzaamheid die haar stand nu met zich meebracht neer te leggen. Zij werd verliefd op Jan Schenk, haar knecht. Heel Holland viel over hen heen. Na enige tijd, het geroddel moe, trok het paar zich geregeld terug in de Beemster, op Agatha's buitenplaats. Betje Wolff, de beroemde schrijfster, schreef over haar, met grote bewondering: 'Wat een vrouw, die durft haar hart te volgen!'. Wat Agatha deed, hoorde niet. Maar doen wat niet hoort leidt soms tot iets goeds. Met Agatha van Foreest begon de emancipatie van vrouwen, en van het huwelijk.
Een ander verhaal werpt weer een ander licht op de regenten. Aan de oude haven, op de Dijk te Enkhuizen, staat een prachtig huis in rococostijl, uit 1741-1742. Dirk Semeyn van Loosen, bewindhebber bij de VOC en vele malen burgemeester, liet het bouwen. Dirk bleef kinderloos. Het huis werd geërfd door een neef, Dirk Elias. Deze kreeg maar een kind, Cornelia Petronella. Cornelia trouwde, begin negentiende eeuw ene Samuel Snoeck, luitenant ter zee. Snoeck klonk niet chic, daarom werd het Snouck, Snouck van Loosen.
Er ligt een smet op Dirk Elias en Samuel, ze namen deel in de slavenhandel vanuit West-Afrika. Samuel en Cornelia kregen zes kinderen, dochters. Drie bleven ongehuwd. Deze drie woonden in het huis aan de haven. De laatste, Maria Margaretha, stierf in 1886. De naam Snouck van Loosen leeft voort dankzij de sociale bewogenheid van Maria Margaretha. Zij stichtte een tehuis voor oude vrouwen, een ziekenhuis en het 'Snouck van Loosenpark', vijftig frisse arbeiderswoningen in chaletstijl. Het is pijnlijk dat die bovenste beste Maria Margaretha haar arme tijdgenoten thuis gelukkig maakte dankzij geld, deels vergaard met het ongeluk van arme mensen overzee. Wilde zij iets goedmaken?
Uitgelicht
Veel regenten hadden aandelen in de V.O.C. Hun bloeitijd viel samen met de Gouden Eeuw, de grote welvaart. Holland en West-Friesland waren het centrum van de wereld. Definitief werd toen afgerekend met Spanje; handel, industrie, landbouw en kunst bloeiden. Later ging het minder, maar de rijkdom bleef.
De regenten waren zo geschikt omdat ze genoeg hadden om niet te corrupt te hoeven zijn. Het waren heren van cultuur. Ze kochten kunst, zoals 'De Stier' van de Enkhuizer Paulus Potter of ze lieten zich schilderen door Nicolaas Verkolje, in Hoorn. Of door Jan Rotius, als 'De schutters van het witte vaandel'.