Niet alleen in Oudewater werd veel hennep gekweekt. De boeren in Benschop hadden ook veel akkertjes met hennep ingezaaid. In de zomer stonk het dan ook behoorlijk in de Lopikerwaard, als de hennep in de sloten lag te roten. De belasting op hennep was een belangrijke bron van inkomsten voor de baron van IJsselstein. Dat stadje had een eigen touwbaan, maar die liep minder goed dan de Oudewaterse. Dat kwam omdat de waag van IJsselstein in Holland niet werd erkend en de lijndraaiers uit de baronie dus meer waaggeld moesten betalen dan hun concurrenten uit Oudewater.
In 1778 richtte de IJsselsteinse burgemeester Goris 't Hoen samen met twee companen een 'fabrijk' op voor het 'bereiden, spinnen en weven' van hennep en vlas. In deze touwslagerij vonden alle onderdelen van het productieproces plaats: van het hekelen van hennep tot het spinnen van garen en het slaan van kabels. Het was crisis en de fabriek werd opgericht om de vele werklozen inkomen te verschaffen.
Omdat er jarenlang geen touw was gemaakt in IJsselstein, moest de expertise van elders komen. In 1779 werkte de Oudewaterse lijndraaiersknecht Maarten Goedhart enige maanden in de 'fabrijk', maar hij kreeg van het stadsbestuur van Oudewater geen toestemming om zich in IJsselstein te vestigen. Ook de Oudewaterse lijndraaiersknecht Cornelis de Vogel werkte in de jaren 1778-1780 zonder toestemming van het Oudewaterse stadsbestuur in IJsselstein.
Het zware scheepstouwwerk werd vooral aan Amsterdam geleverd. In
de Franse tijd had de lijnbaan het moeilijk, maar vanaf 1816 liep
het bedrijf weer goed en waren er 60 personeelsleden. Volwassen
mannen verdienden 13 stuivers per dag, jongens 6 stuivers.
De 'fabrijk' van Goris 't Hoen en zijn compagnons is bekend
geworden als 'De Drie Vrienden'. Op de kadastrale kaart van 1832 is
de touwslagerij ingetekend als een L-vormig gebouw aan de
Achtersloot met drie lange kavels voor de lijnbaan, evenwijdig aan
de huidige Touwlaan. Na een brand werd in 1858 een nieuw
bedrijfsgebouw opgericht, dat nog steeds bestaat.