Buitenhuizen

Het luxe buitenleven

Vanaf 1122 was de Vaartse Rijn gegraven als verbinding tussen Utrecht en de Lek. Langs dit kanaal werd een aantal kastelen en woontorens gebouwd. In het noorden van wat nu Nieuwegein is stonden bijvoorbeeld Rijnenburg, De Batau, Rijnestein, Vronestein en Stormerdijk. Iets verderop stonden Plettenburg en Oudegein. Nadat de oorlogsdreiging van de Spanjaarden voorbij leek, werden veel van deze kastelen omgebouwd tot luxe buitenplaatsen. Dat was niet alleen maar voor het plezier: vele van deze huizen waren in de zestiende eeuw erkend als 'ridderhofstad'. Om erkend te worden, moest een huis aan diverse eisen voldoen, zoals een omgrachting en de aanwezigheid van een ophaalbrug, maar aan de andere kant bood het bezit belastingontheffing en toegang tot de Ridderschap en daarmee tot het provinciaal bestuur. Dat bestond uit drie afdelingen: de geëlegeerden, de Ridderschap en de steden.

Niet alleen ridders echter waren eigenaar van een ridderhofstad. Zo kocht in 1682 de familie Bartolotti van den Heuvel de ridderhofstad Rijnenburg. Het middeleeuwse kasteel was in de vijftiende eeuw gedeeltelijk verwoest en werd in de periode daarna ingrijpend verbouwd en gemoderniseerd. Het zag er in de zeventiende eeuw dan ook uit als een blokvormig herenhuis, dat zeker niet onderdeed voor de imposante buitenplaatsen langs de Vecht. Ook de tuinen van de kastelen langs de Vaartse Rijn en de dwarsweteringen werden flink gemoderniseerd en naar de laatste inzichten ingericht. Veel tijd en moeite besteedden de eigenaren aan hun tuinen en parken, die soms ware lusthoven werden. Langs het water werden theekoepels geplaatst, van heinde en verre werden bomen, planten, struiken en exotische gewassen geïmporteerd om de omgeving zo aantrekkelijk mogelijk te maken. De buitenplaatsen boden bovendien werkgelegenheid aan de lokale bevolking, als knecht, dienstmeisje of tuinbaas.