Een van de redenen voor de vertraging bij de aanleg van de A2 was een technisch probleem. De weg werd op een zandlichaam gebouwd, maar in de slappe veengrond zakte het zand bijna even snel weg als het er op werd gebracht. Dat probleem bleef zich voordoen en ook nu nog moet de weg diep gefundeerd worden om verzakkingen tegen te gaan.
Het zand onder de weg was afkomstig van diverse zandafgravingen. Zulke zandwinplaatsen waren er bij Maarssen langs de Vecht en ook de Maarsseveense plassen zijn ontstaan door zandwinning. Bij Vleuten ontstond zo de Haarrijnse plas.
Het opgeworpen aardlichaam werd vervolgens deels met betonplaten, deels met klinkers bestraat. Alle op- en afritten werden ook beklinkerd. Dat was beter zolang de ondergrond nog in beweging was. Later werd het beton vervangen door asfalt, dat steeds verder verbeterd werd.
De voorvechters van snelwegen in de jaren twintig zagen als ideale oplossing, de snelweg als één groot betonnen viaduct boven het land aan te leggen: dan was er zo min mogelijk verkeershinder. Dat plan bleek veel te ambitieus, maar wel werden de kruisingen zoveel mogelijk ongelijksvloers aangelegd en kwamen er relatief weinig knooppunten met andere wegen: Abcoude, Loenen/Vinkeveen, Breukelen en Maarssen.