Tienduizend jaar geleden was het klimaat veel kouder en droger. Grote ijsmassa's hielden het water vast en daardoor lag het zeepeil vele meters lager dan nu. Engeland zat nog aan het continent vast en de Noordzee lag deels droog. Daar zijn de oudste menselijke resten uit onze streken gevonden, Neanderthalers die daar op wild jaagden. Hoewel, de nieuwste inzichten tonen aan dat de mens vooral een aaseter was en er helemaal niet zo vaak vers vlees op het menu stond.
Toen het warmer werd, begonnen de ijsmassa's te smelten en steeg het waterpeil. Rond 7000 voor Chr. lag de kustlijn ongeveer waar hij nu ligt. Door de getijden vormden zich zandbanken en later duinen, die hoog boven het landschap uitrezen. De zee kon door getijdengeulen het land achter de duinen overstromen en tot diep bij Mijdrecht wordt nog steeds zeeklei in de ondergrond gevonden.
Lange tijd was het nog te koud voor begroeiing en de wind had vrij spel. Een laag zand bedekte het landschap en verzachtte de grootste reliëfverschillen. Na verloop van tijd werd het warm genoeg voor plantenleven. Het water kon niet diep wegzakken omdat de ondergrond nog bevroren was en zo ontstonden moerassen. Daar groeiden mossen en planten en later lage bomen.
De organische resten verrotten nauwelijks door de vochtigheid en dienden als ondergrond voor nieuwe lagen mossen en planten. Zo ontstond een dik kussen van plantenresten en levende planten, die samen veen vormden. De vochtige omstandigheden werden versterkt door de stijgende zeespiegel. Het zeewater zette soms klei af boven op de veenlagen.
Vanuit het oosten stroomden rivieren met zoet water richting zee. Als zij overstroomden, lieten ze zand en kiezels achter. Zo ontstonden langs de rivieren hogere oeverwallen van grof materiaal, en wat verder weg kleilagen. Daar groeide vervolgens opnieuw veen op.