In de loop van de negentiende eeuw werd een groot aantal studentenverenigingen opgericht. Aanvankelijk werden alle studenten vertegenwoordigd door de in 1814 opgerichte Senatus Veteranorum en de daaruit voortgekomen sociëteit Placet Hic Requiescere Muse. De senaat hield zich vooral bezig met de ontgroening van nieuwe studenten en met de organisatie van maskerades tijdens de lustra. Deze maskerades waren erg populair bij de Utrechtse burgerij. Tijdens de Belgische Opstand ontstond vanuit het studentencorps het Jagers-Korps. Hoewel deze studenten geen enkel gevecht hadden geleverd werden ze in 1831 in de stad onthaald als helden.
Het bleek moeilijk de eenheid tussen de studenten te bewaren. Al snel kwam het tot een breuk vanwege onenigheid over met name de ontgroening. De elitaire, vooral juridische studenten, wilden aan dit ritueel vasthouden in tegenstelling tot de theologiestudenten, die veelal van lagere komaf waren. Hoewel in 1848 nog een poging werd gedaan om alle studenten opnieuw te verenigen in het Utrechtsch Studenten Corps, bleken de sociale verschillen tussen de juridische en de theologische studenten te groot en werd in 1873 de theologenbond opgericht.
Eind negentiende eeuw nam de diversiteit van de studentenpopulatie alleen maar verder toe. Het aantal studenten dat lid was van het corps daalde, terwijl een katholieke (Veritas), reformatorische (SSR) en een algemene (Unitas) studentenvereniging werden opgericht. Ook schreven de eerste vrouwelijke studenten zich in aan de universiteit. In 1880 was Catharina van Tussenbroek de eerste volwaardige vrouwelijke student. Zij studeerde medicijnen en zou bij F.C. Donders promoveren. De studentes mochten geen lid worden van het USC en richtte in 1899 de vrouwelijke studentenvereniging Ontspanning Na Studie, later UVSV op.