Armlastige ouderen die in een gasthuis waren opgenomen, leefden met z'n allen in een grote ruimte, mannen en vrouwen gescheiden. Ze werden disgenoten genoemd: ze gebruikten ook de maaltijd samen. Iedereen had een eigen bedstede en een paar vierkante meter om wat spulletjes neer te zetten. Je moest zelf zorgen voor beddengoed, kleding, servies, bestek, een kastje, een stoel, een po en een beddenpan. Dit was een ijzeren of koperen bak met een steel eraan, gevuld met hete stenen, gloeiende kolen of heet water. Hiermee kon je je bed opwarmen.
Er waren allerlei regels waar de bewoners van een gasthuis zich aan moesten houden: ze moesten op tijd binnen zijn voor het eten, mochten niet roddelen of klagen, geen sterke drank drinken, moesten zich eens per week wassen en schone kleren aantrekken, op zondag twee keer naar de kerk, en op tijd thuis zijn voordat 's avonds de poort werd gesloten. Disgenoten moesten soms ook werken.