Onrust bij De Zon

Schutters moeten naar België

Tijd van burgers en stoommachines

In de late avond van 25 augustus 1830 begon in Brussel een oproer dat zich uitbreidde tot de Belgische Opstand. Dit werd de aanleiding tot de scheiding van Noord en Zuid-Nederland. Dat ging niet zonder slag of stoot: de Nationale Militie werd gemobiliseerd en dat hield in dat ook leden van de schutterij in Haaksbergen werden opgeroepen om ten strijde te trekken. Het enthousiasme daarvoor was niet groot. Vooral onder de katholieke bevolking leefde veel weerstand tegen het idee om tegen de Belgische geloofsgenoten te gaan vechten.
De schutterij bestond uit plaatselijke korpsen van burgervrijwilligers tussen 25 en 35 jaar. Zij konden in tijd van oorlog worden ingezet voor de verdediging van hun woonplaats. Ook konden zij worden belast met wachtdiensten en handhaving van de orde. De Nationale Militie was de krijgsmacht van dienstplichtigen. Evenals ten tijde van Napoleon werd geselecteerd door een systeem van loting en vervanging. Wie genoeg geld had kon zijn dienstplicht tegen betaling door iemand anders laten verrichten. Ongehuwde mannen werden eerder opgeroepen dan gehuwde. Een stroom van spoedhuwelijken was het gevolg. Vaak ging het dan om mannen die al wel getrouwd waren en kinderen hadden, maar dit niet bij de burgerlijke stand hadden geregeld, veelal uit onbekendheid.

Mobilisatie

De Haaksbergse schutters moesten zich op 30 december 1830 melden in Deventer en de burgemeester was verplicht hen daar persoonlijk af te leveren. Maar de schutters uit Haaksbergen voelden weinig voor de expeditie. Samen met collega's uit Oldenzaal lieten ze hun onvrede blijken. Een troep van zo'n 45 man trok op 23 december schreeuwend en zingend, af en toe ook schietend, van herberg naar herberg. Burgemeester Schaepman moest grenscommiezen laten halen om de rust te herstellen. In het logement "De Zon" aan de Markt moesten ze de gemeenteontvanger ontzetten, die door de relschoppers werd belaagd. Pas op 3 januari 1831 vertrokken 35 schutters naar Deventer en 10 dagen later ging nogmaals een deel van de 85 opgeroepen manschappen. Zeker twaalf Haaksbergse dienstplichtingen bleven achter. Zij doken onder.

Wapens inleveren

Een groot detachement huzaren, bestaande uit drie officieren en 118 manschappen, rukte op 12 januari 1831 het dorp binnen. Het leek wel een bezetting. De eerste maatregel van de commandant was het bevel aan de bevolking dat alle wapens moesten worden ingeleverd. De buit bedroeg niet minder dan 158 geweren, 19 pistolen, 5 sabels en 1 degenstok. In groepjes werden de militairen ingekwartierd bij de families van de deserteurs. In juni werden nog eens 42 jongemannen opgeroepen om zich in Deventer te melden voor de dienst in de Nationale Militie. De inkwartiering bleef gehandhaafd tot eind 1831. Toen werd een burgerwacht ingesteld waarvoor elk huisgezin met mannen in de leeftijd tussen 18 en 60 jaar een lid moest leveren.

Kruiwagenstraf

Pogingen om deserteurs te vangen zouden vruchteloos zijn, schreef de burgemeester op 2 juli 1831. Sommigen waren naar Holland, of in Wanneperveen om turf te baggeren, maar de meesten hadden hun heil gezocht over de grens. Aan de gendarme Grashof te Ahaus schreef hij op 12 juli dat daar nog 25 deserteurs moesten zijn. Hij vroeg hem met dubbele vlijt naar hen uit te zien. Voor een gevangen en afgeleverde deserteur kreeg hij f 7,‒ beloning. Twee Haaksbergse jongemannen, Jan Hendrik Lankheet en Johannes Velthuis, werden op 5 oktober 1831 wegens poging tot desertie veroordeeld tot 4 jaar kruiwagenstraf, een vorm van dwangarbeid in gevangenschap. Families van deserteurs werden soms danig onder druk gezet. In een enkel geval ging de intimidatie zover, dat de vader of een broer zich als plaatsvervanger aanbood. Uiteindelijk moest de Nederlandse regering zich neerleggen bij de Belgische afscheiding. Daarmee kwam ook een einde aan het oproer en de vervolging van gewetensbezwaarde katholieke schutters.