Geloven op basis van de Bijbel
Voor de meeste middeleeuwse christenen zijn de rituelen (telkens terugkerende plechtige handelingen) in de kerk veel belangrijker dan het lezen van de Bijbel. Dat is niet vreemd in een tijd waarin weinig mensen kunnen lezen en schrijven. Door de opkomst van de burgerij stijgt de geletterdheid flink. Er ontstaat een vruchtbare bodem voor het idee van onder anderen Maarten Luther (1483-1546) dat niet de rituelen het belangrijkst zijn, maar het geloven op basis van de Bijbel. Gelovigen raken overtuigd van de noodzaak om individueel de Bijbel te kunnen lezen. De taak van de predikant is dan vooral om de Bijbel uit te leggen.
Al in de middeleeuwen worden er regelmatig delen uit de Bijbel in het Nederlands vertaald. Een voorbeeld daarvan is de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant uit 1271. Maarten Luther vertaalt rond 1535 de Bijbel in het Duits, waarbij hij gebruikmaakt van Erasmus’ uitgave van het Griekse Nieuwe Testament. Van deze Luthervertaling worden in de zestiende eeuw ook een aantal vertalingen in het Nederlands gemaakt.
Nieuwe vertaling
In de jonge Republiek groeit de behoefte aan een nationale taal en een nationale Bijbel, die een eind moet maken aan de godsdienstige verschillen. In de protestantse kerk ontstaat ook een roep om een nieuwe Bijbelvertaling, naar voorbeeld van de Engelse Authorized Version: de zogeheten King James Bible uit 1611. In 1618 besluit een belangrijke kerkelijke vergadering, de Synode van Dordrecht, tot het maken van een nieuwe Bijbelvertaling. De vertaling moest gefinancierd worden door de Staten-Generaal, vandaar de gangbare naam Statenvertaling. De synode draagt de vertalers op de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse tekst trouw te volgen en de tekst in een voor iedereen begrijpelijke, heldere taal op te stellen.
Door allerlei godsdienstige en politieke discussies stemmen de Staten-Generaal pas in 1626 met dit voorstel in, waarna de vertalers aan de slag gaan. Negen jaar later is de vertaling klaar en in 1637 mag de Statenvertaling of Statenbijbel voor het eerst gedrukt worden. Tussen 1637 en 1657 worden maar liefst een half miljoen exemplaren gedrukt, op een Nederlandse bevolking van twee miljoen mensen.
Invloed op Nederlandse taal
De Statenvertaling wordt in alle zeven provincies van de Republiek gebruikt en gelezen. Door de eeuwen heen zijn grote groepen protestantse gelovigen vertrouwd geraakt met de taal van de Statenbijbel. Aan de Statenvertaling ontleende uitdrukkingen als ‘op handen gedragen’, ‘in het zweet zijns aanschijns’, ‘verboden vrucht’ en ‘doorn in het oog’ zijn niet meer weg te denken uit de Nederlandse taal. Lang is aangenomen dat de Statenvertaling van grote invloed is geweest op het ontstaan van het Standaardnederlands, maar volgens recent wetenschappelijk onderzoek is dat nauwelijks het geval.
Tot omstreeks 1950 blijft de Statenbijbel de meest gelezen Bijbelvertaling in de protestantse kerken. Vandaag zijn er nog steeds kerkgenootschappen die deze vertaling gebruiken. Inmiddels is er ook een ‘herziene Statenvertaling’ in gebruik.