De Hanzestad Deventer lag op een knooppunt van land- en waterwegen en was belangrijk voor de handel met zijn week- en jaarmarkten. Deze markten trokken handelaars uit alle windstreken. De vervoerders uit die tijd waren mensen uit de Duitse deelstaat Hessen. Met hun grote wagens, soms getrokken door wel zes paarden, mochten zij niet over de bestaande zandwegen rijden. Ze hadden hun eigen wegen, de zogenaamde Hessenwegen, vaak naast de gewone zandwegen. Volgens de kaart van N. ten Have uit 1650 liep de weg naar het oosten ten zuiden van de Bathmense molen, om aan te sluiten op de Willeminksweg, de Oude Postweg en de Postweg. De Oude Postweg is ook onderdeel geweest van een Hessenweg. De routes naar het oosten hebben tot 1800 weinig verandering ondergaan. Langs de weg waren tal van pleisterplaatsen voor doortrekkende reizigers, karren en koetsen. Eén van deze pleisterplaatsen was 't Hemeltje aan de Paalmansweg.
Straatwegen
In 1823 werd de eerste verharde klinkerweg in Overijssel in gebruik genomen. Het was de weg van Deventer naar Holten en verder naar het oosten. Deze klinkerweg werd rijksweg 1 genoemd tot het gereedkomen van de autosnelweg A1 in 1974. Het lokale verkeer werd sterk bepaald door activiteiten rond de boerderij. Het vervoer vond plaats over landwegen en over enkele grotere zandwegen richting het dorp. Vanuit de centrale overheid begon men, begin 19de eeuw, de wegen in klassen in te delen. De rijkswegen hoorden thuis in de 1ste klasse. De gemeenten moesten een opgave verstrekken over de andere wegen. Vier wegen werden door burgemeester Jan Pakkert ingedeeld in de 2de klasse: a) vanuit Bathmen naar Dorth; b) vanuit het dorp naar de straatweg bij de Bathmense molen; c) vanuit het dorp naar de Bannink en d) de weg van Bathmen naar Loo. Het verkeer naar en van plaatsen buiten Bathmen diende voornamelijk voor het vervoer van de eigen producten en was in hoofdzaak gericht op Deventer. Agrarische producten werden op de markt verhandeld, evenals bundels takken voor de bakkersovens en boomstammen. Alle regionale wegen waren van oudsher nog zandwegen. Pas in 1855 werden de belangrijkste wegen met grind verhard.
Spoorlijn
Met de opening van de spoorweg Deventer‒Almelo in 1888 werd de bereikbaarheid van Bathmen sterk vergroot. In een eerste opzet lag de lijn verder bij het dorp vandaan dan nu. Het station zou ter hoogte van de Bathmense molen gebouwd worden. Dit was voor de gemeente niet acceptabel, omdat er dan gebouwd zou worden op grond van de gemeente Diepenveen. Pogingen om de lijn aan de zuidkant van het dorp te krijgen vonden geen gehoor. Het station bestond uit een stationsgebouw, een retirade (een wachtkamer), een losplaats en een wachterswoning en werd gebouwd aan de Koekendijk. Door aankoop van gronden kon de Stationsstraat gerealiseerd worden. De spoorwegen ondervonden steeds meer concurrentie van de autobus. Met ingang van 15 mei 1938 werd het station Bathmen gesloten. Omdat in de Tweede Wereldoorlog benzine schaars was, werd het station weer heropend en bleef open tot 1947. De tijdelijke sluiting werd definitief op 18 mei 1951 toen het baanvak Deventer‒Almelo geëlektrificeerd werd.