Gerrit Waanders (1884-1936) was oorspronkelijk timmerman in het bedrijf van zijn vader, maar ontwikkelde zich dankzij zelfstudie en talent tot Enters eerste boekhandelaar en meest bekende dichter. Hij vond zijn inspiratie vooral in zijn geloof en getuigde in al zijn werk van een onvoorwaardelijk Godsvertrouwen. Hij was op 27 december 1884 geboren als zoon van Jan Waanders en Dina Leusman. Hij werd timmerman in het bedrijf van zijn vader, maar zijn hart ging vooral uit naar de boeken. Daarom begon hij in Enter een boekhandel. Die is er tot op de huidige dag. Eerst volgde zijn nicht Gerritje hem op. Haar man, Johan Bakker, kwam ook in de zaak. Later nam hun zoon Hans en zijn vrouw Hanneke de zaak over. Pas na 70 jaar ging het familiebedrijf over in andere handen.
Indrukwekkende voordrachten
Gerrit Waanders ontwikkelde zichzelf, gesteund door een aantal
vrienden. Vooral de vriendschap met Jan Albert Rispens, dichter en
leraar Nederlands in Deventer en zoon van de Enterse gereformeerde
predikant Rispens, was belangrijk. Rispens fungeerde voor Waanders
als adviseur en klankbord. Waanders was bijzonder actief in het
plaatselijke verenigingswerk. Hij was ruim 25 jaar voorzitter van
de christelijke jongerenvereniging Timotheus. Hij hield er
indrukwekkende voordrachten. Ook was hij jarenlang notabele en
organist in de hervormde kerk in Enter. In zijn gedicht "Het
kerkje" getuigt hij van zijn geloof en zijn liefde voor die
kerkelijke gemeente. Het slotcouplet luidt:
Wit gerotste kerkgesteente,
dat u nog Gods gunst bestraal;
wijs maar altijd de gemeente,
in haar grootheid en haar kleente,
op haar hemelsch ideaal.
Hem vertrouw ik
In juli 1914 werd Waanders, in het kader van de dreigende oorlog, onder de wapens geroepen. Hij vertrok naar Spaarndam in Noord-Holland. Het was een grote overgang voor hem. In het bedrijf werd hij gemist. Intussen kon hij zich moeilijk concentreren op poëzie. "Wat een last en moeite om zoo plotseling uit den kring waarin men hoort te worden uitgerukt! Ik vergeet het nooit meer! God make het wel: op Hem vertrouw ik", schreef hij zijn vriend Rispens. Waanders voelde zich niet op zijn gemak in het leger: "Wanneer houdt dat gereis eens op? 0, het verveelt geweldig, dat soldatenleven, dat goed bezien geen bestaanswaarde moest bezitten. Straks kan ik reeds 8 maanden als ongeleefd beschouwen […] Men wordt hier beu van alle flauwe praatjes. Dat doet reikhalzend uitzien naar een oase."
Hooger heerlijkheid
Waanders stierf in 1936. Op zijn grafsteen staat de eerste strofe van zijn gedicht "Mijn belijden", dat grote bekendheid kreeg en ook nu nog vaak aangehaald wordt.
Zoo ik niet had geloofd, dat in dit moeilijk leven
de Heer' mij weg en woning had bereid,
en dat mijn naam staat in Zijn boek geschreven
voor hooger heerlijkheid.