Logementhouder Verhoeven en de landbouwers Derkman, Tijans en Johannink bouwden in 1859 in Denekamp aan de weg naar Ootmarsum een windmolen. In 1908 kwam deze "Nije Möl" in handen van Johannes Derkman, de zoon van de initiatiefnemer. Zoals veel andere molens raakte de St. Nicolaasmolen, zoals hij inmiddels heette, in de jaren dertig in verval. In 1974 werd, via architect Knippers, de gemeente Denekamp eigenaar. Inmiddels was de molen, een grondzeiler op verhoging, grotendeels ontdaan van de kap en waren de wieken niet meer dan kale roeden zonder hekwerk. De romp en kap waren gedekt met eikenhouten schaliën. Kort daarna begon de restauratie en in 1976 volgde ingebruikname, hoofdzakelijk als les- en instructiemolen. De gemeente had een voorbeeld gesteld en de vonk zou overslaan.
Molenstichting Lattrop-Tilligte
Nadat in 1976 de Denekamper Nicolaasmolen in oude glorie was hersteld, nam Heemkunde Denekamp met voorzitter Herman Borgman en anderen het initiatief ook andere molens te "redden". In september 1981 werd de Stichting Oortmanmolen opgericht. Het bestuur stelde zich als doel "het in eigendom verkrijgen en behouden, het restaureren, onderhouden en exploiteren van de windmolen Oortman met aanhorigheden." De overdracht van de Oortmanmolen volgde direct daarna. In 1983, na de overname van de Westerveldmolen, werd de naam gewijzigd in Molenstichting Lattrop-Tilligte.
Oortmanmolen in Lattrop 1983
Vanaf 1892 heeft in Lattrop de Vennegoormolen gedraaid. Deze werd in 1958 afgebroken. In 1910 bezocht Johannes Oortman uit Lattrop het dorpje Tjamsweer in Groningen en kocht voor f 1.400,‒ de van 1779 daterende pel- en oliemolen. Via waterwegen, waaronder het kanaal Almelo-Nordhorn, en met hulp van vele noabers, kwam hij er mee thuis. De molen kreeg de naam Oortmanmolen en zou het boegbeeld worden van de Molenstichting. Lang heeft molenaar Oortman van zijn molen niet geprofiteerd, want in de jaren dertig zette het verval in. Ruim na de oorlog, toen er inmiddels veel erfgoed was verdwenen, begon men aan restauratie te denken. In 1983 werd de stellingmolen, met riet gedekte romp en kap, door de Molenstichting gerestaureerd.
Westerveldmolen in Tilligte 1984
Bakker en molenaar Gerhardus Brunninkhuis kocht in 1865 de Westerveldmolen in Tilligte. Deze pel- en korenmolen aan de Frensdorferweg was in 1863 door Heinrich Joseph Fickers uit Wietmarschen gebouwd. In 1929 kwam er een einde aan de Westerveldmolen, vanwege een breuk in de wieken. In de Tweede Wereldoorlog werd de houten romp gedeeltelijk afgezaagd. De romp diende enkel nog als opslagplaats van veevoeder. In 1982 kwamen er plannen voor herstel van de Westerveldmolen. De Molenstichting werd in 1983 eigenaar en 1 jaar later volgde de restauratie. Deze beltmolen heeft een met riet gedekte romp en kap. Hij staat op een kunstmatig opgeworpen heuvel, de belt, waarin een invaart (tunnel), voor paard en wagen, is aangebracht.
Borgelinkmolen in Denekamp 2002
Lambert Brandehof, Derk Bloemkamp en Albert Keizer kregen in 1816 van koning Willem I het recht op de bouw van een windkorenmolen. Dit was tegen het zere been van de familie De Thouars van Singraven, die eeuwenlang het alleenrecht op de exploitatie van molens in deze omgeving had gehad. Aan dit adellijk recht van windvang was tijdens de Bataafse Republiek (1795-1801) een einde gekomen. In 1846 brandde de zo genoemde "Oale Möl" af. Hij werd herbouwd als koren- en pelmolen. In 1853 kocht Roessingh Udink, de heer van Singraven en burgemeester van Denekamp, de molen, met Gerrit Borgelink als molenaar. In 1870 werd Herman Borgelink eigenaar en werd het de Borgelinkmolen. Omstreeks 1930 trad verval in. Na de oorlog deed het molenrestant dienst als mengvoederbedrijf. In 1992 werd de Molenstichting eigenaar. Opnieuw volgde restauratie en in 2002 draaide de Borgelinkmolen weer.
Herlevend verleden
In Denekamp stonden omstreeks 1970 vier verwaarloosde molens in desolate toestand. Eigenlijk was het een uitzichtloze situatie. Vier windkorenmolens, allemaal bovenkruiers met achtkantige romp, werden met vakmanschap van molenmaker Wintels gerestaureerd. Ter bestrijding van de jeugdwerkeloosheid en ter wille van het behoud van het ambacht, werden de restauraties als leerlingbouwplaatsen gezien. Alle molens zijn in gebruik en bediend door zelfopgeleide molenaars. De St. Nicolaas- en Borgelinkmolen kregen het predicaat "rijksmonument" en de Oortman- en Westerveldmolen kwamen op de lijst "gemeentelijke monumenten". Na een ¼ eeuw restauratie kon gesproken worden van een "herlevend verleden".