Opa vertelt over vroeger toen hij klein was. Hij is geboren in 1568. Het jaar dat de oorlog tegen Spanje uitbrak. Een oorlog die tachtig jaar zou duren! Het is een onrustige tijd in het hele land. De mensen zijn niet blij met de Spaanse koning Filips de Tweede die de baas is in Nederland. Ze komen in opstand. Hun leider is Willem van Oranje, een edelman. Samen met de watergeuzen vecht Willem tegen het Spaanse leger. Steeds meer steden
kiezen de kant van Willem van Oranje. Dat doet Woudrichem ook in het jaar 1572. Coen en Maarten zijn eigenlijk niet zo geïnteresseerd in de jaartallen die opa noemt. Ze willen spannende verhalen horen! Bij sommige verhalen hadden ze het liefst er echt bij willen zijn, maar ze weten van opa dat het niet altijd even leuk was. Het was soms een angstige tijd en niemand wist wie er wel of niet te vertrouwen was.
Om Woudrichem te verdedigen is de stad omringd door muren. Die muren lijken wel sterk, maar eigenlijk kan de stad heel gemakkelijk veroverd worden. Dat doen de Spanjaarden dan ook. Gelukkig schieten de watergeuzen in 1573 te hulp. Ze komen naar Woudrichem, maar steken de stad in brand. Daar zijn de inwoners van de stad natuurlijk niet blij mee.
‘Waarom deden ze dat opa?’, vraagt Coen. ‘Dat was toch zonde van onze stad?’ ‘Ja’, zegt opa, ‘dat vonden wij Woerkumers ook. Maar de watergeuzen deden dat niet voor niets. Door de stad in brand te steken viel er niets meer te halen voor de Spanjaarden. Die gingen er dan ook snel vandoor.’ Coen en Maarten vinden het maar gek; wie gaat er nu een stad in brand steken om het te redden van de vijand? ‘Het liep daarna wel goed af, hè opa?’, vraagt Maarten. ‘Dat klopt jongen’, zegt opa. ‘In 1577 geeft Willem van Oranje
opdracht Woudrichem te versterken. Er moeten nieuwe wallen en grachten komen en er worden bastions gebouwd. Dat is een Frans woord voor bolwerken. Het duurt een paar jaar voordat de werklieden aan de slag gaan.’ ‘Wel jammer dat Willem van Oranje zelf niet heeft gezien dat Woudrichem een echte vestingstad werd’, zegt Coen. Willem wordt in 1584 in Delft vermoord.
Opa is moe van al het vertellen en de jongens laten hem lekker uitrusten op zijn bankje. ‘Zeg Coen, zullen we op ontdekkingstocht gaan?’, stelt Maarten voor. ‘Ontdekkingstocht?’, antwoordt Coen verbaasd, ‘Waar wil je dan naar toe?’ Dan vertelt Maarten zijn plan: ‘Opa heeft ons toch al eens eerder verteld wat er allemaal veranderde en nieuw gebouwd is?
Het lijkt me leuk om daar eens te gaan kijken en ook bij de nieuwe stadspoorten.’ De jongens lopen naar het einde van de Vissersdijk. Daar zijn de werklieden nog steeds aan het werk. Er zit een groot gat in de muur en er is een toren afgebroken. Op die plek
komt een nieuwe stadspoort. Die wordt door de mensen de Loevesteinse poort genoemd, omdat je door die poort bij het veer naar het kasteel komt. ‘Kom!’, roept Maarten naar zijn jongere broer. ‘Laten we verder gaan. Zullen we in de Landpoortstraat gaan kijken?’ Coen snapt niet helemaal waarom, maar hij vertrouwt erop dat zijn oudere broer weet wat hij doet. Maarten ziet aan het gezicht van Coen dat het voor hem een raadsel is. Hij besluit Coen te herinneren aan de verhalen van opa. In één van die verhalen vertelt opa dat er vroeger een poort was aan het einde van de Landpoortstraat. En ja, dan herinnert Coen het zich weer. En daar gaan de jongens op ontdekkingstocht naar de verdwenen poort. Ze kunnen nog een heel klein beetje aan de muur zien dat er vroeger een poort was, maar dan moeten ze wel echt goed speuren. Als ze teruglopen door de Landpoortstraat en bij de Martinuskerk aankomen, zien ze links in de verte nog een nieuwe poort: de Koepoort. Deze poort is de nieuwe ingang naar de vesting geworden. Ze slaan rechtsaf, richting de Gevangenpoort en gaan dan linksaf naar de Molenstraat. Opa heeft verteld dat hier ergens een kloosterkerk heeft gestaan, maar dat die in de grote brand verwoest is. Ze kunnen niet ontdekken waar die kerk heeft gestaan of zoeken ze misschien op de verkeerde plek? ‘Nee joh’, zegt Maarten. ‘Die kerk stond aan het eind van de Hoogstraat, vlakbij het Raadhuis.’ Opa heeft ook zoveel verteld, dat je weleens in de war raakt. Ze besluiten verder te lopen, naar het einde van de Molenstraat. De Molenpoort of Westpoort is ook verdwenen, weten ze uit opa’s verhalen.
Dan horen de jongens de kerkklok slaan. Het is tijd voor het avondeten. ‘Rennen Coen! Anders krijgen we geen eten van moeder.’ Gauw hollen de broers terug naar de Vissersdijk, waar opa niet meer op zijn vertrouwde bankje zit. Dat betekent dat het echt laat is! Hijgend komen Coen en Maarten binnengelopen. Moeder kijkt streng vanaf de etenstafel naar de jongens. ‘Waar komen jullie zo laat vandaan?’ Maarten vertelt van hun ontdekkingstocht en van opa’s spannende verhalen. Gelukkig zijn vader en moeder in een goede bui en zit opa stiekem te glimlachen...
Woudrichem: een nieuwe vestingstad
Ademloos luisteren Coen en Maarten naar hun opa. Hij zit op een bankje voor zijn huis op de Woudrichemse Vissersdijk. Wat kan hij toch mooi vertellen! Sommige verhalen hebben de jongens al heel vaak gehoord. Toch kunnen ze er geen genoeg van krijgen. Af en toe stopt opa even met praten. Dan is er teveel herrie. De werklieden bij de stadsmuur aan het einde van de Vissersdijk maken veel kabaal. Ze werken hard aan een nieuwe stadspoort.