Tachtigjarige Oorlog
Zuchten onder oorlogsgeweld
De Tachtigjarige Oorlog
Sinds het begin van de zestiende eeuw klonken de protesten tegen de misstanden binnen de Rooms-Katholieke Kerk steeds luider. De Kerk bleef echter doof voor de kritische geluiden, waardoor de Reformatie op gang kwam. De Spaanse overheid in de Nederlanden reageerde met strenge vervolgingen van de protestanten. In 1568 brak de gewapende opstand tegen deze vervolgingen uit; de Tachtigjarige Oorlog begon. Al snel kreeg de strijd een ander karakter. Deze ontwikkelde zich tot een algehele opstand tegen het Spaanse bewind. In 1581 scheidden de noordelijke gewesten van de Nederlanden zich af van de zuidelijke, via de publicatie van het 'Plakkaat van Verlatinghe'. Hiermee werd de Spaanse koning Philips II niet langer als landsheer erkend. In 1588 leidde dit tot het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. In godsdienstig opzicht kreeg de Nederduitse Gereformeerde Kerk in de Republiek een bevoorrechte positie.
Deventer
In 1569 legerden de Spanjaarden in Deventer een Waals (Frans) garnizoen. Vanaf augustus 1578 belegerde de graaf van Rennenberg, stadhouder van Overijssel namens de Algemene Staten, de stad. Hij nam zijn intrek in havezate Borgele. De Staatse belegering eindigde in november met de overgave van de stad. Tot 1591 kende Deventer wisselende bezettingen van Spaanse en Staatse troepen. Vanaf dat jaar bleef de stad in Staatse handen tot het eind van de oorlog in 1648.
Schoutambt Colmschate
Om zijn strijd tegen de opstandelingen te financieren leende koning Filips II in 1576 140.000 Carolusgulden van het Spaansgezinde Deventer. De stad ontving daarvoor het schoutambt Colmschate als onderpand. Deventer verkreeg er de bestuurlijke en rechterlijke zeggenschap over; in feite voegde men het schoutambt aan de stad Deventer toe. Het schoutambt bleef echter deel uitmaken van het drostambt Salland, waardoor Deventer er nauwelijks belasting kon heffen.
Hoewel in het schoutambt geen gevechtshandelingen tussen Spaanse en Staatse troepen hebben plaatsgevonden, heeft hun aanwezigheid in het gebied grote invloed gehad. Soldaten schuimden tijdens de belegeringen van Deventer het schoutambt af. Plattelanders zuchtten onder het oorlogsgeweld; er vonden berovingen plaats, bezittingen werden geplunderd, verwoest of in brand gestoken. Vee werd weggevoerd en voorraden in beslag genomen. Boeren uit de streek werden gedwongen hand- en spandiensten te verlenen. Ook moest de bevolking van het schoutambt financieel bijdragen aan de strijd van Filips II. Na 1591 verkeerden de plattelanders in relatief rustiger vaarwater.
De Franse troepen van Rennenberg plunderden in 1578 de twee katholieke vrouwenkloosters van het schoutambt. Het betrof het Vrouwenklooster Diepenveen en de cisterciënzer vrouwenabdij Mariënhorst (Ter Hunnepe), de laatste werd in brand gestoken. Het Vrouwenklooster in Diepenveen werd geannexeerd door de stad Deventer en in 1592 gesloopt, afgezien van de kerk en enkele gebouwtjes.
De zusters vonden voorgoed hun toevlucht in Deventer, respectievelijk in het Broederenklooster en in het Refugium in de Menstraat; beide kloosters werden niet herbouwd.
Katholieke gelovigen mochten hun geloof vanaf 1581 niet langer in het openbaar belijden; godsdienstoefeningen in het verborgene bleven toegestaan. De mis werd gelezen op vier boerderijen in Riele, Lettele, Weteringen en Averlo. De toren van Oud Rande diende als schuilkerk. Ongeveer de helft van de bevolking van het schoutambt bleef het katholieke geloof trouw.
De lening van Deventer uit 1576 is nooit terugbetaald, zodat de stad eeuwenlang zijn machtspositie in het schoutambt behield. In de Franse tijd werd de belening opgeheven en in 1811 veranderde de naam schoutambt Colmschate in mairie Diepenveen, later de gemeente Diepenveen. Waarschijnlijk is de naam 'Diepenveen' gekozen omdat hier de enige kerk van het voormalige schoutambt stond. Ook secretarie van de gemeente kwam hier, in het huidige Weterman.