Uren, dagen, Maanden, jaren,
Vliegen als een schaduw heên.
Ach! wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên!
Op den weg, dien wij betreden,
Staat geen voetstap, die beklijft:
Al het heden wordt voorleden,
Schoon 't ons toegerekend blijft!
[Eerste strofe uit "Nieuwjaars-Lied", in: Rhijnvis Feith, Proeve van eenige gezangen voor den openbaaren godsdienst (1804-1805)].
Deze dichtregels van Zwollenaar Rhijnvis Feith uit het begin van de 19de eeuw zijn ook in onze tijd nog in het geheugen gegrift van vele Nederlanders. Toen hij dit Nieuwjaars-Lied schreef was hij al een gerespecteerd schrijver en dichter. In 1782 kreeg hij landelijke roem met zijn verhandeling over het heldendicht. 1 jaar later schreef hij de briefroman Julia, die nog regelmatig voorkomt op de boekenlijsten van scholieren en studenten. Daarna brak hij ook als dichter door met bundels als Alrik en Aspasia (1782) en zijn leerdicht Het Graf (1792). Al dit werk is te plaatsen in de in zijn tijd moderne beweging van de Romantiek, die een reactie was op de ideeën van de Verlichting.
Feith werd in 1753 geboren in de Bloemendalstraat. Zijn ouders
waren welgesteld en gaven hem een klassieke opleiding. Na zijn
studie aan de Leidse universiteit keerde Feith naar Zwolle terug,
trouwde in 1772 met de vrome Ockje Groeneveld en ging met haar
wonen in zijn geboortehuis aan de Bloemendalstraat. In 1781 erfde
hij landgoed Boschwijk, waar hij meestal in de zomermaanden
verbleef. Hij volgde zijn vader op als ontvanger van de convooien
en licenten (belastingen), een baan waar hij niet al te veel tijd
aan hoefde te besteden. Zijn belangstelling ging meer uit naar de
letteren.
Rhijnvis Feith domineerde jarenlang het culturele leven in Zwolle.
Niemand in de stad was lid van zoveel dicht- en andere
genootschappen als hij. In de tweede helft van de 18de eeuw was er
in de culturele bovenlaag een grote behoefte aan gezelligheid, aan
de omgang met gelijkgestemden. Er werden in die tijd veel
gezelschappen opgericht met een losse of juist zeer hechte
organisatiestructuur. De gezelschappen konden variëren van
informele vriendenkringen tot leesgezelschappen en sociëteiten. In
1802 werd in de Koestraat de Groote Sociëteit opgericht. Mogelijk
kwamen daar als een soort verzoeningspoging zowel patriotten als
orangisten samen. In elk geval werd de Groote Sociëteit al gauw de
plaats waar de Zwolse elite elkaar ontmoette. In 1828 werd aan de
Grote Markt sociëteit De Harmonie opgericht, op een plaats
waar al "sedert "onheuglijke tijden sociëteit gehouden werd."
Schuin tegenover de Harmonie lag nog een sociëteit: het
Heerenlogement.
Een organisatie die in heel Nederland en dus ook in Zwolle van grote invloed is geweest, was de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De Zwolse afdeling werd in 1789 opgericht, maar al gauw verboden omdat het toen oranjegezinde stadsbestuur merkte dat de organisatie veel voor hen lastige patriotten aantrok. Na de Bataafse revolutie van 1795 kon het Nut, zoals de organisatie meestal genoemd werd, werkelijk van start gaan. Ook in dit gezelschap was Feith een van de actiefste leden. Dat was hij ook binnen de meest open sociëteit van Zwolle, de Republiek der Letteren. Iedereen die kon lezen en schrijven was welkom.
Naast zijn liefde voor de literatuur had Feith aanvankelijk ook politieke belangstelling. Al in het begin van de jaren tachtig van de 19de eeuw sloot hij zich aan bij de beweging van de patriotten. Om daarover te discussiëren hoefde hij het niet ver te zoeken: zijn buurman in de Bloemendalstraat was de Zwolse patriot van het eerste uur Joan Derk van der Capellen tot den Poll. In februari 1787 vond in Zwolle een kortstondige machtswisseling plaats. Feith werd gekozen in het patriotse stadsbestuur, maar moest een ½ jaar later alweer het veld ruimen toen Pruisische huzaren de politiek actieve patriotten uit Zwolle en de rest van de Nederlanden verdreven om daarmee de macht van stadhouder Willem V, een zwager van de Pruisische koning, te herstellen. Een grote teleurstelling voor Feith, die er nog jarenlang mentaal enorm door aangeslagen was.
Ondanks zijn naar buiten gerichte activiteiten in de politiek en zijn zeer actieve bijdrage aan de culturele genootschappen en sociëteiten in de stad, mocht Rhijnvis Feith zich samen met zijn gezin graag terugtrekken op zijn landgoed. Zo vroeg mogelijk in het voorjaar verruilde hij het stadsleven in zijn huis aan de Bloemendalstraat voor het buitenleven van Boschwijk. Pas laat in het najaar keerde hij, vaak met grote tegenzin, terug naar de stad. Feith zou Boschwijk herscheppen als een van de eerste Overijsselse buitenplaatsen in de romantische Engelse landschapsstijl. Daarvoor moest de bestaande geometrische inrichting volledig op de schop. Op Boschwijk ontving hij graag literair geïnteresseerde vrienden. Ook de beroemde dichter Willem Bilderdijk is er een keer geweest.
Na zijn overlijden in 1824 werd Feith eerst begraven naast zijn vrouw in de Grote Kerk. Maar omdat hij een verklaard tegenstander was van de traditie van het in kerken begraven, werden de stoffelijke resten van Feith en zijn vrouw 1 jaar later overgebracht naar de Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg in Zwolle. Daar werd hij door zijn vrienden van het Nut geëerd met een grafmonument.