Buitenplaats Goudestein ligt in Maarssen, een plaats ten noorden van Utrecht en gelegen langs de rivier de Vecht. Tegenwoordig doet het dienst als gemeentehuis van Stichtse Vecht. Lange tijd was het een van de vele buitenhuizen langs deze rivier, waar rijke Amsterdammers de zomermaanden kwamen doorbrengen.
Op een tochtje langs of over de Vecht wordt al gauw duidelijk dat er vele van deze buitenhuizen zijn, paleisjes met vaak schitterende tuinen. De concentratie van buitenhuizen langs de Vecht illustreert de enorme rijkdom van Amsterdam in de Gouden Eeuw. De meeste van de buitens zijn in de zeventiende eeuw gebouwd, sommige later. Rijke kooplieden vonden het prettig om met hun gezinnen in de zomermaanden de stad te ontvluchten en hier in de natuur te gaan wonen. Dat ging gepaard met grootscheepse verhuizingen, meestal per trekschuit. Het personeel en vaak een deel van de huisraad, iedereen en alles moest mee. De mannen kwamen af en toe, die moesten ook 's zomers voor hun werk veel in stad zijn.
Goudestein is een schoolvoorbeeld van hoe het toeging in de buitenhuizen. In Maarssen kocht de Amsterdamse koopman Jan Jacobszoon Huydekoper in 1608 een grote hoeve. Zijn zoon Joan, een zeer belangrijk man in Amsterdam - hij was onder meer verschillende keren burgemeester - liet hier vervolgens in 1628 het buitenhuis Goudestein bouwen. In 1754 werd het zeventiende-eeuwse huis afgebroken en vervangen door het huidige paleis. Tot in de twintigste eeuw bleef het huis door Huydekopers bewoond, in 1955 heeft de gemeente het gekocht en verbouwd tot gemeentehuis.
De invloedrijke Amsterdammers nodigden veel gasten uit op hun buitens: vrienden uit de eigen sociale kring, maar ook kunstenaars en intellectuelen. Zo kwam de bekende dichter en geleerde Constantijn Huygens in 1656 op Goudestein logeren en dat beviel hem blijkbaar goed: hij schreef althans drie opgewekte gedichten over het huis.
De tuinen bij de huizen waren prachtig en zijn dat vaak nog. Zij zijn geïnspireerd door de formele Franse stijl van tuinarchitectuur, met strakke geometrische patronen. Van hieruit ontwikkelde zich een eigen, 'Hollandse' stijl: wel strak en geometrisch, maar met meer barokke elementen en speelse toevoegingen zoals bijvoorbeeld de theekoepels, kanalen, waterpartijen of doolhoven. Het spreekt voor zichzelf dat iedereen met de tuin wilde pronken, de ene was nog mooier en groter dan de andere.
Het zomerse leven in de buitens van deze aristocratische burgers zette zich in de achttiende eeuw voort, hoewel het toen economisch slechter ging met Nederland. Maar blijkbaar konden rijke families voorlopig nog op hun familiekapitaal teren. Tegenwoordig zijn de meeste buitens niet meer particulier bewoond. Nu zijn het toeristische attracties en prestigieuze locaties voor kantoren en partijen.