Vrijheid naar recht en geboorte

Adel, burgers, eigenerfden en horigen

Tijd van pruiken en revoluties

Gelijk

In Nederland zijn alle mensen gelijk. Dat betekent dat iedereen hetzelfde behandeld moet worden. Je mag mensen niet slechter behandelen dan andere omdat ze er anders uitzien of zich anders gedragen. Dat staat in de Nederlandse wet. Wetten zijn de regels van een land. Voor 1795 was dat anders. Toen waren de mensen niet gelijk.

Vrij en niet vrij

In de Middeleeuwen waren er vrije en niet vrije mensen. De ridders waren vrij. Zij mochten hun eigen keuzes maken. Ook de mensen in de steden, de burgers, waren vrij. Niemand anders mocht over hen beslissen. De meeste boeren op het platteland waren ook vrij. Zij hadden zelf een boerderij of huurden er een. Zij bewerkten zelf het land of lieten anderen dat voor hen doen.

Sint Maartenslieden

Aan het einde van de Middeleeuwen waren de meeste mensen in het Land van Vollenhove vrij. Alleen veel inwoners van Giethoorn niet. Zij werden Sint Maartenslieden genoemd. Deze boeren werkten op het land van de bisschop van Utrecht. De bisschop was niet alleen de baas over de kerk, maar ook over Overijssel. In Vollenhove had hij een kasteel. De Sint Maartenslieden mochten hun land niet verlaten. Ze moesten luisteren naar de bisschop en mochten zelf geen beslissingen nemen. Toch hadden de Sint Maartenslieden geen slecht leven. De bisschop zorgde er voor dat ze altijd land hadden om te bewerken en een huis om in te wonen. Ze hadden daarom altijd te eten en een dak boven hun hoofd. De vrije boeren moesten hier zelf voor zorgen.

In de stad

In het Land van Vollenhove liggen twee steden: Steenwijk en Vollenhove. De burgers van de steden waren vrij. Wie in de stad kwam wonen, kon tegen betaling burger worden. Ook in Blokzijl, Kuinre en Zwartsluis konden de inwoners burger worden. Dit waren dorpen die een beetje deden alsof ze steden waren.

Net als je ouders

In de Middeleeuwen stond bij je geboorte al vast bij welke groep je hoorde: ridder, burger of boer. Een burger zou nooit ridder worden. En alleen een rijke boer had geld genoeg om in de stad te gaan wonen en zo burger te worden. Later werd ook belangrijk welk geloof je had. De protestanten hadden het meest te zeggen. Katholieken telden minder mee. Joden en mensen zonder geloof waren niet belangrijk.

Vrijheid en gelijkheid!

In 1795 kwam daar een einde aan. Nederland werd door Frankrijk veroverd. Vanaf dat moment waren de Fransen de baas. Zij maakten nieuwe wetten. In één van die wetten stond dat alle mensen vrij en gelijk waren. De Nederlanders konden zich wel vinden in deze nieuwe regel. Toen de Fransen de oorlog verloren hadden en uit Nederland waren vertrokken, besloten de Nederlanders deze wet te houden. Voortaan waren alle mensen gelijk en vrij.